PROVINCIE NOORD-HOLLAND

‘In een gezamenlijke aanpak ligt de oplossing!’

STEDELIJKE VERNIEUWING
IN NOORD-HOLLAND
2005 - 2009


INHOUDSOPGAVE
0.0INLEIDING
1.0HET RIJKSBELEIDSKADER
2.0PROVINCIALE BELEIDSPRIORITEITEN
2.1WONEN
2.2VERSTERKING VAN DE SOCIAAL - CULTURELE INFRASTRUCTUUR.
2.3VERSTERKING VAN DE STEDELIJKE ECONOMIE
2.4OPLOSSEN ERNSTIGE MAATSCHAPPELIJKE PROBLEMATIEK
3.0BOVENLOKALE AFSTEMMING
4.0FINANCIËLE MIDDELEN
5.0PROCEDURE EN PLANNING
BIJLAGE 1RIJKSPRESTATIEVELDEN
BIJLAGE 2PROVINCIALE BELEIDSPRIORITEITEN
BIJLAGE 3PROVINCIALE BELEIDSPRIORITEITEN EN RIJKSDOELSTELLINGEN


0.0 INLEIDING
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Voor u ligt het provinciaal beleidskader Stedelijke Vernieuwing 2005 tot en met 2009 van de provincie Noord-Holland.

In de eerste ISV-periode van 2000 tot en met 2004, die we dit jaar afsluiten, zijn forse resultaten geboekt door de Noord-Hollandse gemeenten.
We concluderen dat gemeenten een belangrijke aanzet hebben gegeven tot stedelijke vernieuwing. Positief was dat de veelheid aan doelstellingen in zowel het rijks- als het provinciaal beleidskader, gemeenten diverse aanknopingspunten boden voor de uitvoering van hun plannen. Een kanttekening daarbij was dat deze veelheid aan doelstellingen het gemeenten ook lastig maakte om prioriteiten te stellen en te focussen op speerpunten.

In de afgelopen periode hebben wij, naast de rijksmiddelen, extra provinciale middelen (o.a. UNA-middelen) ingezet om de stedelijke vernieuwing in Noord-Holland te stimuleren, met name bij gemeenten met een ernstige maatschappelijke problematiek, zoals Beverwijk, Den Helder, Hilversum en Zaanstad, de zogenoemde productiehallen.

We staan nu aan de start van het tweede investeringstijdvak Stedelijke Vernieuwing, van 2005 tot en met 2009. Voor dit tweede tijdvak worden door het Rijk financiële middelen ter beschikking gesteld en is er een beleidskader ISV-2 opgesteld.
Het is ons doel ook in de tweede periode de stedelijke vernieuwing extra impulsen te geven door inzet van eigen middelen. Deze financiële middelen willen we inzetten voor provinciale prioriteiten die wij in het kader van stedelijke vernieuwing stellen. In dit provinciaal beleidskader informeren wij u over de hoofdlijnen van het rijksbeleidskader, over de prioriteiten in ons beleidskader en over de samenhang tussen beiden.

Zowel het Rijk als de provincie hebben geleerd van de ervaringen van de eerste ISV-periode. Het rijksbeleidskader voor het tweede investeringstijdvak is aanzienlijk vereenvoudigd; er zijn vier afrekenbare doelstellingen geformuleerd. Aanvullend op het rijksbeleidskader hebben wij in ons beleidskader op basis van het Collegeprogramma gekozen voor vier provinciale beleidsprioriteiten. Met gemeenten worden hierover afrekenbare afspraken gemaakt.

Collegeprogramma 2003 – 2007 Provincie Noord-Holland
Verstedelijking:
De onafhankelijk en objectief vastgestelde behoefte aan woningen is uitgangspunt voor ons beleid. Wij willen in eerste instantie in die behoefte kunnen voorzien middels verdichting en intensivering binnen de bestaande bebouwing. Daarbij hanteren we de voorwaarden van kwantiteit, kwaliteit, diversiteit en tijdigheid. Wij zullen hierover bindende afspraken met gemeenten maken, waarbij eventuele financiële ondersteuning in het kader van de stedelijke vernieuwing (ISV) tot de mogelijkheden behoort.
Wanneer er niet aan de voorwaarden kan worden voldaan, zullen uitleglocaties in overweging worden genomen.

Wonen, zorg en welzijn:
De sterk toenemende vraag naar zorg in een vergrijzende, en individualiserende samenleving kan niet los gezien worden van het huisvestingsvraagstuk. We betrekken dat ook als uitgangspunt bij investeringen in de stedelijke vernieuwing (ISV) (…)

Financiën (UNA):
(..)De indicatieve bijdrage voor ISV Noord-Holland 2005-2010 wordt verhoogd van € 19 miljoen tot € 30 miljoen zodat de integratie met de sociaal-culturele infrastructuur in het kader van ISV-nieuw mogelijk wordt (Fysiek, Sociaal en Innovatief Ruimtegebruik (...).

Economie
Wij zullen veel aandacht schenken aan de regionale aanpak. Daardoor zullen de potenties van de verschillende regio’s optimaal benut worden. Samen met de partners in de regio’s worden economische actieplannen uitgevoerd, bijvoorbeeld op het gebied van bedrijventerreinen en bereikbaarheid. Per regio zal een sterkte-zwakte analyse worden uitgevoerd. Afhankelijk daarvan zal worden bepaald of een RES-programma voortgezet respectievelijk gestart wordt.

Onze ambities

Samenwerking

Rijk, provincie, gemeenten
Er is gedurende de eerste periode een succesvolle samenwerking tot stand gekomen tussen rijk, provincie en gemeenten. Het is onze intentie hiermee in deze tweede periode verder te gaan. Hierbij zullen we gebruik maken van de ervaringen met deze eerste ISV-periode.

Binnen gemeenten tussen sectoren
Om een integrale aanpak van stedelijke vernieuwing te bereiken is het noodzakelijk dat er samenwerking plaatsvindt binnen gemeenten tussen verschillende beleidssectoren, die betrokken zijn bij het realiseren van de fysieke, sociale en economische pijler van stedelijke vernieuwing.

Samenwerking met investeerders
Wij willen evenals in de eerste periode intensieve samenwerking stimuleren tussen overheid en private sector. Dit moet mede bijdragen tot een in totaal vele malen grotere investering, waarbij de zogenoemde multiplier een middel is om deze investeringen te stimuleren.

Samenwerking tussen gemeenten
Wij zien bovenlokale afstemming als een instrument om stedelijke vernieuwing te realiseren. Onze provinciale prioriteiten worden door ons dan ook zoveel mogelijk gekoppeld aan bovenlokale afstemming. In het rijksbeleidskader is bovenlokale afstemming ook een belangrijker aandachtspunt geworden dan in de eerste ISV-periode. Het Rijk benadrukt dat steeds duidelijker wordt dat maatschappelijke vraagstukken alleen in samenwerking met de omliggende gemeenten effectief kunnen worden aangepakt. Het is onder meer een provinciale taak om te toetsen of de gemeentelijke stedelijke vernieuwingsplannen voldoende onderling zijn afgestemd. Dit vraagt om een pro-actieve aanpak van onze kant. Niet alleen door gemeenten bij dit proces van bovenlokale afstemming te stimuleren en te ondersteunen, maar ook door vooraf samen met gemeenten per regio zo duidelijk mogelijke afspraken te maken per onderwerp.

Integraal en probleemgericht

Het is onze ambitie om met ons beleidskader gemeenten te stimuleren tot een integrale, probleemgerichte aanpak van stedelijke vernieuwing. Een aanpak waarin naast aandacht voor fysieke problemen, plannen worden ontwikkeld om de sociale, culturele en economische uitdagingen aan te gaan. Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) is voor wat betreft het Rijk met name gericht op fysieke maatregelen op het terrein van wonen en ruimtelijke ordening. Deze zijn op zichzelf genomen onvoldoende om maatschappelijke problemen in steden en dorpen te lijf te gaan. Wij vinden het dan ook noodzakelijk dat er aandacht is voor maatregelen ter versterking van de economie, de sociale en culturele samenhang en de veiligheid van het publieke terrein. De rechtstreekse gemeenten kunnen het brede, integrale instrumentarium van het Grote Stedenbeleid (GSB) inzetten voor een samenhangende strategie. Die mogelijkheid hebben de niet-rechtstreekse gemeenten niet. Ook deze gemeenten kunnen echter te maken hebben met een mix van fysieke, sociale en economische problemen en uitdagingen. Het is onze intentie om de niet- rechtstreekse gemeenten de mogelijkheid te bieden naast de fysieke pijler ook de sociale en economische pijlers van stedelijke vernieuwing te realiseren.

Toetsbare, meetbare en afrekenbare afspraken

Wij willen dat over voorstellen van gemeenten afspraken worden gemaakt in toetsbare termen op basis van meetbare indicatoren, die afrekenbaar zijn. In de communicatie met gemeenten willen we geen ruis laten ontstaan over de beoogde resultaten.

Continuïteit

Essentie van onze ambities is continuïteit ten opzichte van ISV-1. Hiermee bedoelen we dat nog niet uitgevoerde, maar nog steeds noodzakelijke acties uit de ISV-1 programma’s in de ISV-2 periode kunnen worden uitgevoerd. Waar nodig kunnen voor deze projecten ISV-2 middelen worden ingezet. Overigens is duidelijk dat stedelijke vernieuwing ook na ISV-2 niet ophoudt. Juist op de langere termijn zal deze een steeds groter aandeel vormen in de totale verstedelijkingsopgave.

In de tweede periode van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing moeten we constateren dat de financiële mogelijkheden voor de meeste gemeenten helaas minder ruim zullen zijn dan in het eerste tijdvak. Desondanks zal het erom gaan concrete resultaten te boeken. Dat kan alleen als alle partijen daar hun schouders onder zetten. Alleen dan kunnen we stedelijke vernieuwing handen en voeten geven.

Status van gemeenten

Over de status van programma- en notitiegemeenten is in maart jl. door Gedeputeerde Staten een besluit genomen. Als programmagemeenten zijn aangewezen: Amstelveen, Bergen, Beverwijk, Bussum, Castricum, Den Helder, Enkhuizen, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Heerhugowaard, Hilversum, Hoorn, Huizen, Purmerend, Velsen en Zandvoort.
De programmagemeenten hebben een aanzienlijke en veelzijdige opgave en stellen een meerjaren ontwikkelingsprogramma (MOP) op. Vooraf geven Gedeputeerde Staten aan op welk bedrag zij minimaal kunnen rekenen als zij een programma opstellen dat aan de wettelijke eisen voldoet.

Notitiegemeenten zijn: Aalsmeer, Andijk, Anna Paulowna, Beemster, Bennebroek, Blaricum, Bloemendaal, Diemen, Drechterland, Edam-Volendam, Graft de Rijp, Haarlemmerliede Spaarnwoude, Harenkarspel, Heiloo, Landsmeer, Langedijk, Laren, Medemblik, Muiden, Naarden, Niedorp, Noorder-Koggenland, Obdam, Oostzaan, Opmeer, Ouder-Amstel, Schagen, Schermer, Stede Broec, Texel, Uitgeest, Uithoorn, Venhuizen, Waterland, Weesp, Wervershoof, Wester-Koggeland, Wieringen, Wieringermeer, Wijdemeren, Wognum, Wormerland, Zeevang en Zijpe.
De notitiegemeenten hebben veelal een beperkte opgave. Zij schrijven een notitie met betrekking tot de totale vernieuwingsopgave. Op basis van de notitie wordt een indicatief ISV-bedrag gereserveerd. Via projectaanvragen, gebaseerd op de notitie, kunnen zij hierop aanspraak maken.

Opbouw provinciaal beleidskader

In het eerste hoofdstuk wordt het rijksbeleidskader in hoofdlijnen neergezet. In aansluiting op het rijksbeleidskader hebben wij provinciale beleidsprioriteiten gekozen, die wij in het tweede hoofdstuk toelichten. Vervolgens geven we in het derde hoofdstuk speciale aandacht aan bovenlokale afstemming. We gaan in het vierde hoofdstuk in op de financiën die gebruikt kunnen worden om de doelstelling van ISV-2 te realiseren. Het vijfde hoofdstuk betreft de planning en procedure.

In de bijlagen treft u een overzicht van de prestatievelden van het rijksbeleidskader en van het provinciaal beleidskader aan. Tevens staat in een overzicht geformuleerd op welke manier de provinciale beleidsprioriteiten zich verhouden tot de prestatievelden van het Rijk.

1.0 HET RIJKSBELEIDSKADER
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]
De doelstellingen van het Rijk voor het tweede investeringstijdvak zijn vastgelegd in het rijksbeleidskader. Ten opzichte van het vorige tijdvak zijn er wijzigingen zowel met betrekking tot de inhoudelijke onderdelen (prestatievelden) als het sturingsmodel.

Prestatievelden
Inhoudelijk gezien is er een aanzienlijke vereenvoudiging ten opzichte van het vorige tijdvak. In het rijksbeleidskader zijn 4 prestatievelden opgenomen:

  1. Wonen
  2. Omgevingskwaliteit (openbare ruimte, groen, cultuurimpuls, bodemsanering, milieu)
  3. Zorgvuldig ruimtegebruik (intensivering woningbouw binnen bestaand bebouwd gebied; verdichting en functiemenging rondom stedelijke vervoersknooppunten)
  4. Fysieke voorwaarden voor aantrekkelijke sociale en veilige omgeving.
In het kader hieronder is een provinciale toelichting op het prestatieveld omgevingskwaliteit voor wat betreft de bodemsanering opgenomen.

Bodemsanering – ISV2
Voorwaarde voor stedelijke vernieuwing is de aanwezigheid van een voor de functie geschikte bodem. Dit maakt in veel gevallen in het binnenstedelijk gebied de sanering van de bodem noodzakelijk.

Volgens de Wet stedelijke vernieuwing (Wsv) draagt de provincie zorg voor de bevordering en ondersteuning van bodembeheer en bodemsanering bij stedelijke vernieuwing van gemeenten. Gemeenten zijn primair belast en verantwoordelijk voor de uitvoering van bodembeheer en bodemsanering. Zij ontvangen daarvoor financiële middelen die, afkomstig van het Rijk, door de provincie verdeeld worden.

De provincie is verantwoordelijk voor de budgetverdeling over de verschillende gemeenten en bepaalt de criteria t.a.v. het inzetten van het budget. Belangrijke criteria zijn:
  • Maatschappelijke en milieuhygiënische noodzaak. Dit betekent dat bij de keuze van projecten gekeken moet worden naar locaties waar sanering sterk bijdraagt aan de gewenste maatschappelijke ontwikkelingen.
  • Aansluiting bij het provinciedekkend beeld van de werkvoorraad bodemsanering.
  • Bijdragen aan het bereiken van een duurzame bodemkwaliteit in Noord-Holland in 2030; de komende planperiode vormt een belangrijke eerste stap in een groter en langduriger traject dat er uiteindelijk toe moet leiden dat in 2030 overal sprake is van een duurzame bodemkwaliteit en een duurzaam bodemgebruik.
  • Kosten niet verhaalbaar op veroorzaker, eigenaar of belanghebbenden. Er dient op toegezien worden dat de veroorzaker of schuldige eigenaar, voor zover aanspreekbaar, bijdraagt aan de sanering. Ook dient getracht te worden belanghebbenden te laten bijdragen aan de sanering.
  • Uitvoering sanering conform BEVER (beleidsvernieuwing bodemsanering); de sanering dient kosteneffectief uitgevoerd te worden en gericht te zijn op het bereiken van een duurzame bodemkwaliteit in relatie tot het bodemgebruik.
ISV-1 was een ontwikkelperiode waarin de gemeenten en de provincie naast de uitvoering van saneringsprojecten ook bezig zijn geweest met de organisatie van de bodemsaneringsoperatie, het opzetten van de monitoring en het in beeld krijgen van de omvang van de problematiek in de vorm van het landsdekkend beeld.
Deze ontwikkelingen zijn nu grotendeels afgerond. Voor ISV-2 kan het accent derhalve sterker liggen op uitvoering en integratie van bodem in andere beleidsvelden. Bij de beoordeling van gemeentelijke notities en programma’s zal de provincie dit als belangrijk uitgangspunt nemen.
Evenals bij ISV-1 beschouwt de provincie de uitvoering van ISV-2 als een gezamenlijke taak van gemeenten en provincie. Wel verwacht de provincie dat gemeenten vanwege de inmiddels opgebouwde expertise en ervaring meer zelfstandig hun uitvoerende taken ter hand kunnen nemen. Dit betekent dat de provincie zich in vergelijking tot ISV-1 meer op zal stellen als bewaker van de financiële en inhoudelijke voortgang. Zoals uit bovengenoemde criteria blijkt zal de provincie er, hier mede toe aangezet door de krimpende budgetten, in samenspraak met de gemeenten nog strikter dan bij ISV-1 op toezien dat de inzet van budgetten leidt tot een zo hoog mogelijk maatschappelijk en milieuhygiënisch rendement.


Sturing rijksbeleidskader

Binnen de rijksprestatievelden worden verschillende beleidsthema's onderscheiden welke vervolgens worden geconcretiseerd in outputdoelstellingen met bijbehorende outputindicatoren (1). De indicator geeft aan op welke wijze een prestatie geformuleerd dient te worden. De gemeenten zijn verplicht deze te gebruiken bij de formulering van de prestatie. De verantwoording aan het eind van het tweede investeringstijdvak heeft uitsluitend betrekking op de door de gemeenten voor deze doelstellingen geformuleerde prestaties.

De gemeenten nemen in hun Meerjaren Ontwikkelingsprogramma’s (MOP) of notities de voor de gemeente relevante prestaties op voor het behalen van de outputdoelstellingen. Bij de beoordeling kijken Rijk c.q. provincie mede naar de ambitiehoogte van de prestaties. Hiertoe is bij de beoordeling van het MOP / de notitie ruimte geboden voor hoor en wederhoor tussen Rijk en rechtstreekse gemeenten, tussen provincie en niet-rechtstreekse gemeenten over de (hoogte van de) prestaties.

Het is van essentieel belang dat gemeenten uitgaan van de eigen, stedelijke situatie en het toekomstbeeld, zoals bijvoorbeeld neergelegd in de gemeentelijke ontwikkelingsvisie uit het ISV-1. Dit biedt de basis voor de verplicht uit te voeren sterkte /zwakte analyse. De gemeenten dienen de beleidsthema's mee te nemen en te wegen in de sterkte / zwakte analyse. Indien daar aanleiding toe is kunnen gemeenten op één of enkele van deze thema's aanvullende prestaties formuleren. Over deze prestaties wordt alleen verantwoording afgelegd aan de gemeenteraad; zij zijn geen onderdeel van de verantwoording aan Rijk of provincie.

In de MOP’s zullen ook afspraken opgenomen worden over nog niet uitgevoerde, maar nog steeds noodzakelijke acties uit de ISV-1 programma’s. Waar nodig zullen deze ISV-1 acties via de inzet van ISV-2 middelen worden uitgevoerd.

In sommige gevallen kunnen bepaalde rijksprestatievelden voor een gemeente minder relevant zijn omdat op die prestatievelden geen problematiek in de gemeente speelt. In plaats daarvan willen Gedeputeerde Staten in die gevallen samen met de gemeente passende afrekenbare doelstellingen opnemen in relatie tot meer dringende problemen in de betreffende gemeente. De vervangende doelstellingen moeten gebaseerd zijn op de sterkte / zwakte analyse van de gemeente. Het opnemen van vervangende doelstellingen kan op voorwaarde dat zij onder de definitie van stedelijke vernieuwing in de nieuwe wet vallen.

In ISV-2 krijgt bovenlokale afstemming extra aandacht in het rijksbeleidskader. In hoofdstuk 3 gaan we daar verder op in.

2.0 PROVINCIALE BELEIDSPRIORITEITEN
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Onze prioriteiten

Aanvullend op het rijksbeleidskader hebben wij doelstellingen opgenomen in ons beleidskader om nadruk te leggen op provinciale prioriteiten. Wij hebben gekozen voor vier provinciale beleidsprioriteiten:

  1. Balans bereiken tussen vraag en aanbod op het gebied van wonen
  2. Versterking van de sociaal-culturele infrastructuur, met name wonen, welzijn en zorg
  3. Versterking van de stedelijke economie
  4. Oplossing van ernstige maatschappelijke problematiek
Doel

Met onze politieke prioriteiten willen wij bijdragen aan een oplossing van actuele maatschappelijke problemen via een integrale aanpak van stedelijke vernieuwing.

Aanleiding

De in 1999 voor Noord-Holland geformuleerde beleidsaccenten zijn in grote lijnen nog actueel.(2)
Een aantal ontwikkelingen vormt voor ons echter aanleiding om de aandacht te focussen op de 4 bovengenoemde beleidsprioriteiten. Deze aanleiding is hieronder per beleidsprioriteit aangegeven.

Sturing provinciale beleidsprioriteiten en middelen

Het rijksbeleidskader is voor ons het uitgangspunt. De doelstellingen van het rijk, gekoppeld aan de prestatie-indicatoren, zijn voor ons een minimumpakket. Daarnaast vragen we gemeenten in hun programma en notitie aandacht te besteden aan de provinciale beleidsprioriteiten ten aanzien van wonen, versterking sociaal-culturele infrastructuur (met name wonen, welzijn, zorg) en versterking stedelijke economie. De gemeenten dienen deze provinciale prioriteiten mee te nemen en mee te wegen in hun sterkte / zwakte analyse. Er zijn hiervoor geen prestatie-indicatoren geformuleerd. In plaats daarvan hebben wij de door ons gewenste resultaten van de doelstelling opgenomen.

Uit de sterkte / zwakte analyse zal logisch volgen of en hoe aan de vierde prioriteit, oplossen van ernstige maatschappelijke problematiek, aandacht kan worden besteed. Voor deze prioriteit geldt een aparte procedure. Voorstellen met betrekking tot deze prioriteit dienen niet in de MOP’s of notities te worden opgenomen. In plaats daarvan kan in overleg met Gedeputeerde Staten een voorstel worden gedaan met betrekking tot de vierde prioriteit.

Indien noodzakelijk zijn wij bereid aan deze doelstellingen provinciale financiële middelen te verbinden, waarvoor gemeenten in de vorm van een bonus in aanmerking kunnen komen. Dit geldt uiteraard voor zover hun voorstellen niet met rijksmiddelen (ISV) gefinancierd kunnen worden. Voor de toekenning van provinciale middelen aan voorstellen van gemeenten zullen criteria worden gehanteerd, zoals:
De provincie zal op basis van de MOP’s en notities gemeenten uitnodigen met uitwerkingen te komen van projecten die hiervoor in aanmerking komen.

Toelichting op onze beleidsprioriteiten

2.1 WONEN
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Aanleiding
Door de stagnatie in de woningbouw en de oplopende tekorten is onze aandacht recentelijk verschoven van nadruk op kwalitatieve aspecten naar de kwantitatieve aspecten van de bouwproductie. Dit betekent overigens niet dat de aandacht voor kwaliteit verdwijnt. Maar om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen en ouderen en jongeren aan een woning te helpen is het noodzakelijk dat er tot 2010 voldoende woningen bijgebouwd worden.

Doel
Doel is om te voorzien in de onafhankelijk en objectief vastgestelde behoefte aan woningen. De provincie wil in eerste instantie in de behoefte voorzien door verdichting en intensivering binnen de bestaande bebouwing. In de regionale woonvisies zijn de mogelijkheden al verkend. Binnenkort zullen taakstellingen definitief tussen Rijk, ROA, provincie en grote steden worden vastgelegd in woningbouwafspraken. Vanwege de vergrijzing zal in de kwantitatieve bouwopgave per gemeente ook de opgave voor nultredewoningen en zorgwoningen moeten worden meegenomen. De provincie heeft de opgave in beeld gebracht in “Toekomstscenario’s voor wonen met zorg in Noord-Holland 2000-2030, mei 2003”. Het is aan de regio’s en de gemeenten om dit verder uit te werken in concrete plannen, in samenhang met de versterking van de sociale infrastructuur rondom de woningen.

Relatie ISV
Vooral via de woningbouwafspraken zullen middelen beschikbaar komen voor nieuwbouwprojecten op lastige locaties in de steden. De financiële ondersteuning in het kader van de stedelijke vernieuwing zal zich vooral richten op de bouw van zorgwoningen en de verbouw tot nultredewoningen.

Gewenst resultaat
Met deze provinciale beleidsprioriteit willen we de volgende resultaten behalen:

2.2 VERSTERKING VAN DE SOCIAAL - CULTURELE INFRASTRUCTUUR.(4)
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Aanleiding
De provincie stelt hoge prioriteit aan de versterking van de sociaal-culturele infrastructuur en heeft in haar Collegeprogramma aangegeven hiervoor ook extra middelen in te zetten. Deze extra middelen hebben wij, vanwege de relatie met stedelijke vernieuwing toegevoegd aan de reeds gereserveerde UNA-gelden voor stedelijke vernieuwing.

Doel
Wij willen de relatie tussen de ontwikkeling van de sociaal-culturele infrastructuur en de stedelijke vernieuwing versterken. Dit betekent dat wij bij de stedelijke vernieuwing zoveel mogelijk rekening willen houden met de menselijke aspecten, de menselijke maat: het toevoegen van de sociale dimensie. Met name op beleidsterreinen die met de tastbare leefomgeving te maken hebben, zoals ruimtelijke ordening en infrastructuur, ligt onze ambitie om meer integraal en mensgericht te werk te gaan. Want ook het ordenen, inrichten en beheer van de fysieke (openbare) ruimte vraagt steeds nadrukkelijker om begrip van sociale en culturele aspecten, zoals veiligheid, leefbaarheid, toegankelijkheid, bereikbaarheid, behoud door ontwikkeling van het cultureel erfgoed.
Daarbij vinden we een nauwe onderlinge uitwisseling en samenwerking tussen de (behartigers van de) verschillende beleidssectoren van groot belang. Dat geldt voor de wisselwerking tussen het mensgerichte sociaal beleid en het beleid dat zich op de fysieke en economische leefomgeving richt. Maar het geldt ook voor de sectoren zorg, welzijn en cultuur binnen het sociaal beleid.
Het gaat ons er om zoveel mogelijk ‘mensgericht denken’ in het beleid te ontwikkelen, vanuit de behoeften van mensen met het oog op resultaten waarbij zij direct of indirect gebaat zijn. Het is vanuit deze invalshoek waarop wij het vraagstuk van de sociale en culturele dimensie in de stedelijke vernieuwing hebben opgepakt en willen voortzetten.

Wonen, welzijn, zorg
Binnen de versterking van de sociaal-culturele infrastructuur willen wij bij voorrang de integrale aanpak van wonen, welzijn en zorg stimuleren.

Het aandeel van ouderen op de woningmarkt zal, als gevolg van de vergrijzing, de komende jaren sterk stijgen. Bij velen bestaat de wens om langer zelfstandig te wonen. Deze wens bestaat niet alleen bij ouderen, maar ook bij jongere mensen met lichte of zwaardere lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, die voorheen al dan niet in instellingen verbleven. De samenleving zal, meer dan nu, mensen kennen die lichte of zwaardere beperkingen hebben, die zoveel mogelijk zelfstandig willen wonen en maatschappelijk actief zijn. Dit stelt eisen aan het aanbod van woningen. Niet alleen aan de toegankelijkheid van de woningvoorraad, maar ook aan die van de woonomgeving. Bij de inrichting ervan dient het principe “design for all” voorop te staan. Dit aanbod moet zodanig zijn dat men op straat of bij het bezoeken van voorzieningen geen onoverkomelijke fysieke obstakels tegenkomt. Verder moet de woonomgeving in sociale zin veilig zijn en moeten er voldoende voorzieningen in de buurt zijn, zoals een zorgvoorziening, winkels, een postkantoor enz. Het afbouwen of beperken van de groei van intramurale capaciteit in de ouderen - en gehandicaptenzorg ten gunste van zelfstandig wonen met zorg aan huis, is niet mogelijk zonder voldoende geschikte woningen en een geschikte woonomgeving.

“Het aanbod van wonen, welzijn en zorg is volstrekt onvoldoende en deze tekorten zullen de komende jaren alleen nog maar toenemen.” [eindrapport Denktank wonen en zorg, februari 2003]


De oplossing moet komen van meer samenhang en kwaliteit op het niveau van wijk en dorp, “lokaal maatwerk”: een zo compleet mogelijk aanbod, waardoor zoveel mogelijk zorgvragers in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen.
Daartoe is het van belang de bestaande stimuleringsmaatregelen en activiteiten, die bijdragen aan het ontwikkelen van lokaal integraal wonen, welzijn en zorgbeleid, met elkaar te verbinden.
Wij nodigen alle gemeenten uit hun plannen hierop in te richten.

Doel van het accent op Wonen, Welzijn, Zorg:
  1. Ouderen en mensen met een functiebeperking zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving te laten functioneren.
  2. Het stimuleren van een grote omslag in de manier waarop wonen, welzijn en zorg op
    lokaal niveau integraal aangeboden wordt.
  3. Het stimuleren van samenwerking tussen gemeenten, welzijnsorganisaties, zorgaanbieders, woningbouwcorporaties, zorgvragersorganisaties en zorgverzekeraars om dit wijkgerichte aanbod te realiseren.
De provincie stimuleert de ontwikkeling van een samenhangend en wijkgericht aanbod van wonen, welzijn en zorg door voorrang te geven aan voorstellen van gemeenten die gericht zijn op een gecombineerde en integrale aanpak van wonen, welzijn en zorg.

Stimuleringsprogramma Wonen Welzijn Zorg
Op 9 februari 2004 is in het kader van het Stimuleringsprogramma Wonen, Welzijn, Zorg de deelverordening Wonen, Welzijn, Zorg vastgesteld. Hiermee ondersteunen we de opzet en de realisatie van:
  • vijf grootschalige pilotprojecten in vijf verschillende gemeenten met een voorbeeldwerking. Het gaat om het ontwikkelen van een samenhangend en wijkgericht aanbod van wonen, welzijn en zorg op lokale schaal. De gemeente heeft hierbij een centrale rol. De provincie ondersteunt met financiële middelen, menskracht en kennis. Beschikbaar budget : € 3,8 miljoen voor deze collegeperiode.
Deze stimuleringsmaatregel rondom de vijf voorbeeldprojecten kent een eigen procedure en beoordelingstraject.


Relatie ISV
Alle gemeenten vatten hun vernieuwingsopgave samen binnen een integraal plan waarin de versterking van de sociale en culturele infrastructuur is meegewogen.
Uit de provinciale middelen kunnen voorstellen met betrekking tot de sociaal-culturele infrastructuur van gemeenten worden gehonoreerd voor zover ze niet al via de rijksmiddelen (ISV) (prestatievelden 2c en 4) of andere geldstromen zijn te financieren. Kenmerkend is dat de sociale en culturele projecten steeds een onderdeel vormen van een bredere aanpak van de stedelijke problematiek.

Gewenst resultaat
Gewenste resultaten van het versterken van de sociaal-culturele infrastructuur verschillen al naar gelang de lokale situatie; het gaat immers om maatwerk per gemeente. Echter in alle plannen gaat het om een bredere maatschappelijke problematiek die zowel door fysieke als door sociale en culturele maatregelen wordt aangepakt. Hierboven gaven wij al aan dat we in deze collegeperiode nadruk leggen op de integrale aanpak van wonen, welzijn en zorg. Resultaten hiervan kunnen liggen in het realiseren van nieuwe zorginfrastructuur, zoals bijvoorbeeld (wijk)steunpunten, hospices, HOEDen en GOEDen(5) in een woonomgeving met voor ouderen en gehandicapten geschikte of te bouwen (nultrede)woningen.

Als voorbeelden van maatregelen, die afhankelijk van de situatie kunnen leiden tot een goede vernieuwing van de stad (dorp) en de sociaal-culturele infrastructuur kunnen wij noemen:
  • Ontmoetingsruimte in de openbare ruimte, zowel voor jongeren als voor ouderen; voor autochtonen en allochtonen;
  • Multifunctionele accommodaties waarbij de relaties met sociale netwerken bestaan en worden onderhouden;
  • Initiatieven brede school;
  • Ruimte voor sport en spel in de directe omgeving; ook in plattelandsgebieden;
  • Opvangvoorzieningen voor doelgroepen die buiten de boot vallen zoals zwerfjongeren en dak- en thuislozen;
  • (Opnieuw) geschikt gemaakte gebouwen voor culturele doeleinden, zoals theaters, podia, bibliotheken en musea;
  • Behoud door ontwikkeling van cultureel erfgoed, namelijk door er een eigentijdse bestemming aan te geven.
2.3 VERSTERKING VAN DE STEDELIJKE ECONOMIE
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Aanleiding
In ruimte voor economische activiteiten wordt in eerste instantie voorzien door actieve herstructurering en herinrichting van de bestaande bedrijventerreinen. Als dit niet voldoende soelaas biedt, zullen uitleglocaties in overweging worden genomen. Behoud of uitbreiding van ruimte voor economische activiteiten in bestaande stedelijke gebieden is echter van belang voor de werkgelegenheid en de verhoging van de arbeidsparticipatie, veiligheid, broedplaatsfunctie en starters in ondernemersland.

Doel
De provincie geeft ruimte aan de economie door middel van streekplannen: daardoor wordt de werkgelegenheid gefaciliteerd. Werkgelegenheid en de mogelijkheid geld te verdienen zijn nodig voor welvaart en welzijn in Noord-Holland. Een deel van de behoefte aan ruimte voor economische activiteiten moet binnen bestaand stedelijk gebied worden gevonden. Dit ook in verband met het leefklimaat in de steden. Daarnaast zijn ook uitleglocaties nodig voor economische activiteiten omdat niet alles binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen.

Relatie ISV
Een gezonde stadseconomie bevordert de werkgelegenheid en biedt mogelijkheden voor de bewoners om zich te ontplooien. Meer samenhang van wonen en werken in stedelijk gebied (wijkniveau) bevordert niet alleen de participatie van de bevolking in de moderne economie en samenleving maar bevordert ook de onderlinge zorg en inspiratie. Dat heeft tot gevolg dat de acceptatie van en respect voor de werkfunctie in de wijk en in het algemeen wordt vergroot. Een goede cohesie tussen wonen en werken schept een goed klimaat voor starters met innovatieve ideeën (broedplaatsfunctie).

Gewenst resultaat
Het ontwikkelingsprogramma moet daarom aan minstens één van de hierna volgende aspecten van versterking van de stedelijke economie voldoen:
  1. Het stimuleren van functiemenging.
  2. Het revitaliseren / herstructureren van verouderde bedrijventerreinen en ontwikkelen van nieuwe terreinen. Daarbij moet in ieder geval het volgende aspect worden meegenomen:
    Daarnaast moet tenminste één van de volgende aspecten worden meegenomen:
  3. Verplaatsing van bedrijven indien noodzakelijk voor herstructurering of door transformatie van werklocaties.
Algemeen uitgangspunt is dat ruimte voor economie behouden blijft. Verlies aan ruimte voor economische activiteiten dient gecompenseerd te worden.

2.4 OPLOSSEN ERNSTIGE MAATSCHAPPELIJKE PROBLEMATIEK(6)
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Aanleiding
De problematiek in gemeenten kan zodanig zijn dat extra inzet van provincie en gemeente noodzakelijk is. Daarvoor zet de provincie, analoog aan de inzet in de eerste ISV-periode, extra eigen middelen en menskracht in.

Doel
Doel is het genereren van een flinke investeringsimpuls in het kader van de stedelijke vernieuwing in de periode 2005-2009 voor de aanpak van de stedelijke vernieuwing in gemeenten met een opeenstapeling van ernstige maatschappelijke problematiek.
Er zijn door provinciale staten UNA-middelen beschikbaar gesteld om selectief en gericht op een ernstige maatschappelijke problematiek een extra impuls te geven aan stedelijke vernieuwing.

De gemeenten die hiervoor in aanmerking komen worden door Gedeputeerde Staten uitgenodigd plannen voor de inzet van extra middelen te ontwikkelen.

Relatie ISV
In de afgelopen periode is 21 miljoen euro gereserveerd voor projecten van de zogenoemde ‘Productiehallen’. Provinciale staten zullen in het eerste kwartaal van 2005 een besluit nemen over de inzet van UNA-ISV middelen in gemeenten met een opeenstapeling van ernstige problemen. Ook andere gemeenten dan de huidige ‘Productiehallen’(7) kunnen op voordracht van Gedeputeerde Staten in aanmerking komen voor UNA-ISV middelen.

Gewenst resultaat
Provincie, gemeenten en andere partijen werken samen aan concrete vernieuwingsprojecten, waarbij van een groot actueel maatschappelijk vraagstuk sprake is. Gemeente en provincie maken vooraf verplichtende afspraken over de te bereiken resultaten, de te nemen maatregelen en de inzet van menskracht en middelen.

Relatie tussen onze beleidsprioriteiten en het rijksbeleidskader
De eerste twee prioriteiten worden in ons Collegeprogramma expliciet in relatie tot stedelijke vernieuwing genoemd.
De eerste prioriteit, betere balans tussen vraag en aanbod op het gebied van wonen, is in het rijksbeleidskader reeds als prestatieveld wonen opgenomen. Wij kiezen er voor om wonen ook als prioriteit op te nemen in dit beleidskader, omdat wij verder willen gaan dan het Rijk, namelijk bindende afspraken maken met gemeenten over de te realiseren lokale bouwopgave.
De tweede prioriteit, versterking van de sociale en culturele infrastructuur, komt niet als apart prestatieveld voor in het rijksbeleidskader. Elementen ervan zijn ondergebracht in de rijksprestatievelden 2c (cultuurimpuls) en 4 (fysieke voorwaarden voor aantrekkelijke sociale en veilige omgeving). Deze prestatievelden bieden gemeenten mogelijkheden om voorstellen met betrekking tot de sociale en culturele infrastructuur op te voeren. Prestatieveld 4 hanteert een open doelstelling.
Wij hebben deze tweede provinciale prioriteit opgenomen om de sociale dimensie mogelijk te maken voor gemeenten. Wij willen echter over de versterking van de sociaal-culturele infrastructuur met gemeenten afspraken maken in toetsbare en afrekenbare termen in relatie tot een beperkt aantal meetbare indicatoren. Voorstellen met betrekking tot wonen, welzijn en zorg hebben daarbinnen een hoge prioriteit voor ons.
De derde prioriteit, versterking van het economisch draagvlak, is toegevoegd om de economische pijler van de stedelijke vernieuwing mogelijk te maken voor gemeenten. Het rijksbeleidskader biedt onvoldoende mogelijkheden voor gemeenten om prestaties op dit gebied te formuleren en te realiseren met de beschikbare rijksmiddelen. Ook voor deze prioriteit geldt dat wij met gemeenten afspraken willen maken in toetsbare en afrekenbare termen in relatie tot een beperkt aantal meetbare indicatoren.
De vierde prioriteit, oplossen van een ernstige actuele maatschappelijke problematiek, is afgeleid van het uitgangspunt van het prioritaire UNA-project ISV 2002-2010. Deze provinciale prioriteit komt niet voor in het rijksbeleidskader.


3.0 BOVENLOKALE AFSTEMMING
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

In de eerste ISV-periode zijn door de gemeenten in de regio’s gezamenlijk regionale hoofdstukken opgesteld, die meestal ook in de programma’s en –notities van de gemeenten in een regio zijn opgenomen. De regionale hoofdstukken waren echter vaak vrijblijvend en hebben te weinig doorgewerkt in concrete acties en projecten van de gemeenten. Wij willen gemeenten er toe aanzetten deze uitdaging in het kader van ISV-2 aan te gaan!

"Op enkele doelstellingen wordt een nadere vereiste gesteld voor de bovenlokale afstemming. Dat is nodig, want bijvoorbeeld de woningmarkt en ook maatschappelijke problemen houden niet op bij de gemeentegrenzen. Oplossingen moeten vooral op regionaal niveau ingevuld worden en plannen van elke gemeente hebben effecten op buurgemeenten.” [ISV-2 rijksbeleidskader]


Volgens de Wet stedelijke vernieuwing verzorgen de gemeenten de afstemming en verantwoorden dit in hun MOP’s en notities. De provincie bevordert de bovenlokale afstemming(8). Vooraf geven wij aan, zowel voor niet-rechtstreekse als rechtstreekse gemeenten, tussen welke gemeenten afstemming dient plaats te vinden. Vervolgens geven wij aan het ministerie van VROM aan of het programma voldoende is afgestemd op bovenlokaal niveau.

“Op voordracht van de gemeente geeft de provincie advies over de groep gemeenten waarmee de afstemming dient plaats te vinden.” [Wet stedelijke vernieuwing]


Rijksbeleidskader en bovenlokale afstemming
Het Rijk heeft in haar beleidskader voor ISV-2 uitgesproken dat bovenlokale afstemming extra aandacht moet krijgen en beter verankerd moet worden in de MOP’s en notities.
Het bovenlokale kan qua schaal uiteenlopen van subregionaal, regionaal tot bovenregionaal.
In het rijksbeleidskader ISV-2 is een paragraaf opgenomen met vormvereisten voor wat de gemeente in haar ontwikkelingsprogramma moet vermelden over bovenlokale afstemming.

Aan de gemeente wordt gevraagd om het volgende in het MOP of notitie aan te geven:
  1. Over welke onderwerpen intergemeentelijke afspraken zijn gemaakt. De volgende onderwerpen zijn verplicht:
    • Wonen (prestatieveld 1)
      • De wijzigingen in de woningvoorraad in de regio naar prijsklassen en verhouding huur/koop
      • De toename van het aantal woningen dat volledig toegankelijk is (ouderen en minder validen) door nieuwbouw en verbouw
      • Aantal te verkopen huurwoningen
    • Omgevingskwaliteit (prestatieveld 2)
      • Groen: grootschalige groenprojecten in de stad in relatie tot de groenplannen om de stad en in de regio (2b)
      • Cultuurimpuls : Cultuurvoorzieningen (2c)
    • Zorgvuldig Ruimtegebruik (prestatieveld 3)
      • Intensiveringsopgave.
  2. Met welke gemeenten afspraken zijn gemaakt, daarbij rekening houdend met de bestaande bestuurlijke samenwerkingsverbanden
  3. De inhoudelijke hoofdlijnen van de intergemeentelijke afspraken. Hierbij geeft de gemeente aan welk deel van de regionale opgave zij voor haar rekening neemt.


Provinciaal beleidskader en bovenlokale afstemming
Behalve op door het Rijk verplichte prestatievelden dient er door de gemeenten bovenlokaal afgestemd te worden op de door ons genoemde beleidsprioriteiten:


  • Balans tussen vraag en aanbod realiseren op het gebied van wonen
  • Versterking van de sociaal-culturele infrastructuur, met name wonen, welzijn, zorg
  • Versterking economische structuur
  • Oplossing ernstige maatschappelijke problematiek

Uitwerking naar prestatievelden
Gerelateerd aan de prestatievelden van het rijksbeleidskader en de provinciale beleidsprioriteit betreft de afstemming vier thema’s:

Wonen
Dit thema heeft betrekking op het prestatieveld wonen in het rijksbeleidskader en de provinciale beleidsprioriteiten wonen en sociaal-culturele infrastructuur.
Gemeenten moeten afspraken maken over de verdeling van de regionale bouwopgave en het aandeel van elke gemeente daarin aangeven. Het uitgangspunt hiervoor is de meest recente ramingen voor de woningbehoefte zoals die ook verwerkt worden in de verstedelijkingsafspraken. De afzonderlijke gemeenten zullen deze bouwopgaven moeten opnemen in hun MOP of notitie.

De schaal van afstemming is die van de bestuurlijke regio’s. De Regionale Volkshuisvesting-commissies (RVC’s) kunnen de afstemming verzorgen.

Omgevingskwaliteit
Dit thema heeft betrekking op het rijksbeleidskader prestatieveld omgevingskwaliteiten en de provinciale beleidsprioriteit versterking sociaal-culturele infrastructuur.

Groen
Gemeenten moeten afspraken maken over de wijze waarop grootschalige groenprojecten in de stad en groenplannen om de stad op elkaar aansluiten.

Sociaal-culturele infrastructuur
De sociaal-culturele infrastructuur van stadswijken en dorpsgemeenschappen dient versterkt te worden. De maatschappelijke tweedeling, die zich in stedelijke regio's al manifesteert, moet worden tegengegaan. Daarvoor is het noodzakelijk dat de woningvoorraad die voor de doelgroepen van het volkshuisvestingsbeleid bestemd is evenwichtig over de steden en omliggende gemeenten verdeeld blijft of wordt.
Wij vragen daarbij aandacht voor het maken van afspraken over verschillende woonmilieus, over de spreiding van doelgroepen, zoals woningen voor starters, ouderen, en lagere inkomensgroepen en over herstructurering van de woonwijken.
Gemeenten moeten afspraken maken over de verdeling van de regionale bouwopgave voor volledig toegankelijke woningen voor ouderen en minder validen. Het uitgangspunt hiervoor is de kwantitatieve bouwopgave in de ‘Toekomstscenario’s Wonen en Zorg’. Dit laatste dient in relatie gebracht te worden met het aanbod van zorg- en welzijnsvoorzieningen in de regio.
Voor de bovenlokale afstemming op dit punt kan worden aangesloten bij de in de meeste regio’s reeds bestaande regionale commissies, die een coördinerende rol spelen op het terrein van wonen, welzijn, zorg. In enkele regio’s spelen de regionale volkshuisvestingscommissies hierin mogelijk een rol.

Cultuurimpuls
Gemeenten moeten afspraken maken over de cultuuraspecten van stedelijke vernieuwing.
Wij vragen daarbij aandacht voor voorzieningen (bijv. bibliotheken, theaters) en de historische structuren.

Zorgvuldig ruimtegebruik
Dit thema heeft betrekking op het rijksbeleidskader prestatieveld zorgvuldig ruimtegebruik.

Gemeenten moeten afspraken maken over de intensiveringsopgave.

Versterken Stedelijke Economie
Dit thema heeft betrekking op de provinciale beleidsprioriteit versterking economische structuur.

In het Collegeprogramma hebben wij uitgesproken dat wij veel belang hechten aan de regionale aanpak. Aangesloten wordt bij parallelle processen (Kop en Munt, IJmond 2000+, Dynamiek in Balans, ontwikkeling Mediapark, Kenniscentrum Zaanstad) om de regionale economie te versterken.

Gemeenten moeten afspraken maken over projecten ter versterking van de economische structuur binnen de bestaande regionale samenwerkingsverbanden.

Oplossing Ernstige Maatschappelijke Problematiek
Bij de uitwerking van de fysieke, sociaal-culturele en economische pijlers van de gemeentelijke plannen moet op bovenlokaal / regionaal niveau afstemming plaatsvinden.

4.0 FINANCIËLE MIDDELEN
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Er zijn verschillende mogelijkheden voor gemeenten om hun stedelijke vernieuwingsplannen te financieren.

Rijksmiddelen
Het landelijk te verdelen budget is gedaald van € 1.347 miljoen in de eerste ISV-periode tot € 1.234 miljoen nu(9). Voor de gemeenten in Noord-Holland is € 285 miljoen beschikbaar. Hiervan gaat circa € 247 miljoen naar de 4 rechtstreekse gemeenten. Per gemeente is dit ongeveer:
Amsterdam   € 209 miljoen
Haarlem21 miljoen
Zaanstad11 miljoen
Alkmaar6 miljoen

Voor de overige gemeenten in Noord-Holland is € 38 miljoen (excl. bodemsanering) gereserveerd. Dit betekent dat Noord-Holland ongeveer 15 % minder aan rijksmiddelen zal ontvangen voor de niet-rechtstreekse gemeenten dan in de eerste ISV-periode.

Provinciale middelen
In ons collegeprogramma hebben wij een indicatieve bijdrage voor ISV Noord-Holland 2005-2009 opgenomen van 30 miljoen euro. Over de besteding van deze middelen nemen provinciale staten voorjaar 2005 een besluit.
Behalve deze 30 miljoen euro is in deze Collegeperiode beschikbaar:
Naast deze provinciale middelen blijven bestaande provinciale stimuleringsmaatregelen van kracht, die van toepassing kunnen zijn op (onderdelen van) een integraal stedelijk vernieuwingsplan. Afstemming hiermee is noodzakelijk.

Multiplier
Wij hebben er voor gekozen ook in de tweede ISV-periode een multiplier te hanteren. Wij willen evenals in ISV-1 het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing inzetten als “trigger-money”. Dit wil zeggen dat het ISV-geld andere investeringen in de stedelijke vernieuwing moet genereren. De gemeenten vullen hun verantwoordelijkheid voor de programmering en uitvoering van de stedelijke vernieuwing samen met andere partijen in. Dat doen ze door het ISV-geld ‘voorwaardenscheppend’ in te zetten, zodat het voor met name private partijen aantrekkelijk wordt om te investeren in de bestaande wijken. Investeren in de stedelijke vernieuwing kent voor marktpartijen soms een onrendabele top, die vanuit de ISV-gelden en door bijdragen van de gemeente kan worden weggenomen. Ook moeten investeringen van de gemeente en het ISV in verbetering van de openbare ruimte investeerders verleiden hun geld voor nieuwbouw of drastische verbouw in te zetten.

Conform de eerste ISV-periode worden door de provincie de volgende multipliers gehanteerd:
Een multiplier van 15 betekent dat iedere ISV-euro van de provincie gemiddeld een investering van 14 euro door de marktsector en gemeente genereert, waardoor in totaal voor 15 euro in de stedelijke vernieuwing wordt geïnvesteerd.

De afgelopen periode is gebleken dat genoemde multipliers over het algemeen haalbaar zijn. Ook in de nieuwe ISV-periode is een intensieve samenwerking tussen overheid en private partijen absoluut nodig om de vraagstukken van stedelijke vernieuwing aan te pakken. De komende maanden zal met de gemeenten worden overlegd of de technische regels rond de multiplier kunnen worden verduidelijkt en verbeterd. Bovendien wordt nog bekeken of voor de sociaal-culturele infrastructuur en de versterking van de economie de genoemde multipliers van 12 of 15 hanteerbaar zijn.

De multiplier zal ook in de ISV-2 periode een rol spelen bij het beoordelen van de programma’s en de noodzaak om extra UNA-middelen in te zetten. Gedeputeerde Staten zullen er bij het beoordelen van de ISV-programma’s op letten dat de ambities zijn afgestemd op de mogelijkheden om met het beschikbare ISV-budget investeringen te genereren. Alleen als op basis van de multiplier kan worden aangetoond dat de reguliere middelen ontoereikend zijn, kunnen gemeenten eventueel in aanmerking komen voor UNA-middelen.

5.0 PROCEDURE EN PLANNING
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Procedure

Opstellen MOP’s en notities
Voor de door Gedeputeerde Staten aangewezen programmagemeenten geldt dat zij in 2004 hun Meerjarige Ontwikkelingsprogramma (MOP) voor de investeringsperiode 2005-2009 op moeten stellen. In februari 2005 dienen deze MOP’s definitief bij Gedeputeerde Staten te zijn ingediend. Vooraf wordt door de provincie de hoogte van het indicatieve investeringsbudget bepaald. Dit bedrag wordt voor de duur van het investeringstijdvak eenmalig toegekend.
Voor de door GS aangewezen notitiegemeenten geldt dat zij de mogelijkheid krijgen om in 2004 een (eenvoudige) notitie in te dienen op basis waarvan ook voor deze gemeenten een indicatief investeringsbudget gereserveerd wordt. In deze notitie wordt een langere termijn visie en planning ten aanzien van stedelijke vernieuwing verwerkt. Deze gemeenten kunnen vervolgens projecten indienen om (een deel van) het gereserveerde bedrag te kunnen ontvangen.

Handreiking
Om de gemeenten zoveel mogelijk te helpen bij het opstellen van de MOP’s en notities is door de provincie een handreiking gemaakt en zijn er formats ontwikkeld waar de projecten, de doelstellingen en de te bereiken resultaten SMART in kunnen worden weergegeven.

Themabijeenkomsten
Vervolgens worden themabijeenkomsten georganiseerd; dat wil zeggen separate bijeenkomsten, gericht op de handreikingen en verschillende prioritaire thema’s (zoals wonen, welzijn en zorg).

Helpdesk ISV 2
Om de gemeenten van dienst te kunnen blijven is een helpdesk opgezet: een centraal team dat, waar nodig, vakinhoudelijke ondersteuning krijgt van de verschillende betrokken provinciale vakafdelingen.

Planning

DatumActiviteit
April 2004Vaststelling provinciaal beleidskader door GS
Mei 2004Thema-bijeenkomsten voor de gemeenten
Vanaf mei 2004Centrale provinciale helpdesk ISV 2
Juni 2004Vaststelling provinciaal beleidskader door PS
September 2004Concept Verordening Stedelijke Vernieuwing 2005 in GS
September 2004Vaststelling Rijksbeleidskader en verdeelsleutel door Tweede Kamer
November 2004Verordening Stedelijke Vernieuwing 2005 in PS
1 oktober 2004Gemeenten hebben een door B&W goedgekeurd concept programma ingediend bij GS
Oktober/november 2004Provincie beoordeelt concept programma’s; uiterlijk 1 december wordt het commentaar met de gemeenten gecommuniceerd
1 december 2004Gemeenten hebben een door B&W goedgekeurde concept notitie ingediend bij GS
December 2004 / januari 2005Provincie beoordeelt concept notities; uiterlijk 1 februari wordt het commentaar met de gemeenten gecommuniceerd
15 februari 2005Gemeenten hebben de definitieve door B&W goedgekeurde programma’s bij GS ingediend
Vanaf 15 februari tot 15 april 2005Provincie beoordeelt definitieve programma’s
1 april 2005Gemeenten hebben de definitieve door B&W goedgekeurde notities bij GS ingediend
Vanaf 15 april tot 1 juni 2005Provincie beoordeelt definitieve notities
15 juni 2005Provincie stelt programma’s en notities vast en kent toe dan wel reserveert financiële middelen
juli 2005Provincie organiseert gezamenlijke startbijeenkomst ISV 2
15 juli 2010Gemeenten dienen aanvraag tot vaststelling investeringsbudget in bij GS
15 november 2010GS stellen definitieve investeringsbudget vast


BIJLAGE 1 RIJKSPRESTATIEVELDEN
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Bron: Rijksbeleidskader ISV-2: januari 2004

Prestatieveld/BeleidsthemaOutputdoelstellingOutputindicator
1. Wonen  
1a. Balans tussen vraag en aanbodBetere balans vraag en aanbod op gebied van wonenMutaties in de woningvoorraad, uitgesplitst naar:
  1. Aantallen nieuwbouw(10)
    a) op uitleglocaties,
    b) op locaties binnen bestaand bebouwd gebied van 1996 i.v.m. de uitbreidingsbehoefte en
    c) op locaties binnen bestaand bebouwd gebied van 1996 i.v.m. vervangingsbehoefte.
  2. Aantallen omzettingen:
    a) omzettingen huurwoningen in koopwoningen en
    b) vernietigde woningen.
  3. Aantallen ingrijpende woningverbeteringen(11)
  4. Toename aantal volledig toegankelijke woningen
1b. Huisvesting doelgroepen  
2. Omgevingskwaliteit  
2a. Openbare ruimteDe verbetering van de kwaliteit van de (semi-) openbare ruimteOppervlak (in m2 of ha) openbare ruimte waarbij sprake is van een kwaliteitsimpuls
2b. Groen in de stadDe verbetering van grootschalig groen in de stadHet aantal grootschalige groenprojecten met bijbehorend oppervlak (ha)(12)
2c. CultuurimpulsVerbetering van de kwaliteit van de leefomgeving door het integraal benutten en borgen van culturele kwaliteiten in de praktijk van de stedelijke vernieuwing.Aantal wijken waar fysieke culturele kwaliteiten aantoonbaar en integraal onderdeel uitmaken van de gebiedsontwikkeling, en de mate waarin deze kwaliteiten zijn geborgd in lokale planfiguren en beleid
Prestatieveld/BeleidsthemaOutputdoelstellingOutputindicator
2d. BodemsaneringSanering van de bodemverontreiniging in het stedelijk gebied (incl. nazorg en asbest)Aan te pakken deel van de werkvoorraad gerelateerd aan het landsdekkende beeld bodemsanering in aantallen (sanering en onderzoek) m2 en m3 (oppervlakte en in de bodem aanwezige ernstig verontreinigde grond) en m3 (de te saneren verontreinigd) grondwater en bpe’s (bodemsaneringsprestatie-eenheden). Vermelden welk deel hiervan door saneringen in eigen beheer tot stand zal komen (zonder overheidsbijdrage in de financiering)
2e. GeluidssaneringVerbetering van de geluidssituatie bij de zogenaamde A- en railwoningenAantal A- en railwoningen (absoluut en als % van het totaal in de gemeente) waar de saneringssituatie aan het eind van het ISV2-tijdvak is opgelost
2f. LuchtkwaliteitVerbeteren van de binnenstedelijke luchtkwaliteit;Het aantal meters wegvak dat naar redelijke verwachting onder de normen uit het Besluit luchtkwaliteit wordt gebracht(13)
2g. Milieukwaliteit  
2h. Water en watersystemen  
3. Zorgvuldig ruimtegebruik  
3a. Intensivering woningbouwPer saldo intensivering van woningbouw binnen bestaand bebouwd gebiedSaldo toe te voegen woningen in bestaand bebouwd gebied(14)
3b. Bereikbaarheid  
4. Fysieke voorwaarden voor aantrekkelijke sociale en veilige omgeving  
4a. Fysieke ruimte voor sociale voorzieningenFysieke ruimte scheppen voor sociale voorzieningen (een zgn. open doelstelling)(15)Gemeente stelt in samenwerking met Rijk (c.q. provincie) een eigen meetbare indicator op
Toelichting

1. Prestatieveld Wonen
1a. Balans tussen vraag en aanbod op gebied van wonen
Om voldoende keuzevrijheid voor woningzoekenden voor alle inkomens- en doelgroepen te kunnen bieden, is een op de behoefte afgestemd aanbod op het gebied van wonen een voorwaarde. Hier moet de gemeente dan ook zo goed mogelijk in voorzien. Woningen van de gewenste kwaliteit (en prijsklasse) ontbreken echter vaak in de stad. Een aantal wijken kampt met een eenzijdige samenstelling van de woningvoorraad: er zijn te veel dezelfde goedkope huurwoningen. In verband met de herstructurering van wijken is het van belang om te weten wat een gemeente doet om deze samenstelling (prijsklasse, verhouding huur, koop) te wijzigen. Om die reden wordt gevraagd wat de voornemens zijn op het gebied van:
De te vermelden prestaties hebben betrekking op de totale woningvoorraad, dus ook op de woningbouw waarvoor op grond van het Besluit locatiegebonden subsidies (BLS) een rijksbijdrage wordt gegeven. Hierdoor ontstaat integraal zicht op de wijze waarop een gemeente de balans tussen vraag en aanbod op het gebied van het wonen verbetert.
In ISV-verband wordt de gemeente dan alleen afgerekend op de prestaties die betrekking hebben op het ISV. Voor het BLS zijn/worden in de Woningbouwafspraken 2005-2009 afzonderlijke prestatieafspraken over de woningbouwopgave, naast mogelijk andere onderwerpen opgenomen.
Bij het ISV is het in principe niet de bedoeling dat het geld direct aan ingrepen in de woningvoorraad wordt uitgegeven. De kosten daarvan dienen in principe voor rekening van de marktpartijen (waaronder de woningcorporaties) te komen. ISV-geld is met name bedoeld voor ingrepen in de openbare ruimte en om het proces te faciliteren. Aldoende functioneert het ISV-geld (indirect) als triggermoney voor de marktpartijen.
Aangezien de woningmarkt de lokale grenzen overstijgt, moeten de gewenste lokale variatie en differentiatie toegesneden zijn op de regionale vraag. Met een gevarieerder aanbod kan het voor de midden- en hogere inkomens interessanter worden om in de stad te blijven. Een gevarieerder aanbod maakt bovendien ook wooncarrière in de eigen wijk mogelijk en voorkomt onvrijwillige ruimtelijke segregatie.

Het bij de beoordeling van het MOP te gebruiken referentiekader is:
bij de ingrepen in de woningvoorraad om te komen tot de gewenste voorraad: de terzake op regionaal niveau gemaakte afspraken tussen de overheden of – bij het ontbreken van dergelijke afspraken – de laatste gegevens ten aanzien van de vraag (bewerkingen van Woningbehoefte Onderzoek 2002);
bij het saldo toe te voegen woningen bestaand bebouwd gebied 1996: de terzake op regionaal niveau gemaakte afspraken tussen de overheden.

Bron gegevens t.b.v. de monitor en de beoordeling van de eindverantwoording: Volkshuisvesting Informatie Systeem (jaarlijkse metingen op het brede terrein van het wonen).

1b. Huisvesting specifieke doelgroepen
Behalve voor de reguliere doelgroepen dient er bij het woonbeleid ook aandacht te zijn voor specifieke doelgroepen van beleid. Het gaat daarbij om uiteenlopende groepen zoals kwetsbare groepen (ouderen, gehandicapten en dak- en thuislozen), statushouders en studenten. Juist de huisvesting van deze groepen vraagt in het kader van de stedelijke vernieuwing de nodige aandacht.

2. Prestatieveld omgevingskwaliteit
Voor de gewenste omgevingskwaliteit is het van belang dat er bij de ontwikkeling van de woon- en leefomgeving sprake is van een integrale aanpak. Dat geldt voor zowel het niveau van de gemeente als totaal als het niveau van de wijken die in het bijzonder aandacht vragen. Hierbij moeten ruimtelijke, culturele, groen-, milieu- en beheersaspecten met het oog op de korte en middellange termijn worden gewogen. Specifieke aandacht wordt gevraagd voor de volgende onderwerpen.

2a. Openbare ruimte
Het functioneren van de stedelijke openbare ruimte is enerzijds afhankelijk van de fysieke kwaliteiten van straten, pleinen, parken en gebouwen, en anderzijds van de wijze waarop groepen en individuen deze ruimte gebruiken en er betekenis aan verlenen. Voor een kwaliteitsverbetering is aandacht voor zowel deze fysieke als culturele aspecten onontbeerlijk. De herkenbaarheid, toegankelijkheid en veiligheid van de openbare ruimte kunnen vaak worden verbeterd door fysieke ingrepen. Om daarbij de juiste keuzes te maken is een lokale analyse nodig van (verschuivingen in) plaats en betekenis van de openbare ruimte in de stad. Om rekening te kunnen houden met de specifieke aard van locatie en opgave is een gedifferentieerde benadering van de omvang en kwaliteit van de openbare ruimte nodig (conform de typologie-indeling in het ‘Pleidooi voor de Openbare Ruimte’, p. 61-69). Verheldering van betekenisgeving en gebruik kan plaatsvinden door inventarisatie, onderzoek en participatie.

Het bij de beoordeling van het MOP te gebruiken referentiekader is:
2b. Groen in de stad
Het Rijk wil dat de uitbreiding en ontwikkeling van het stedelijk gebied en de ontwikkeling van groen gelijke tred houden. De balans tussen groen en verstedelijking dient enerzijds gehandhaafd te worden door het op peil houden van het aandeel groen in het stedelijk gebied (het betreft hier het stedelijk groen dat planologisch verankerd is). Er moet anderzijds sprake zijn van een integrale planvorming, uitvoering en financiering van rode en groene functies. De gemeente wordt gevraagd in het MOP specifieke aandacht te besteden aan de verbetering van grootschalig groen in en om de stad.
Daarbij is het van belang om de ruimtelijke samenhang van het groen te versterken door spreiding van het groen en door het verbinden van het grootschalig groen in en om de stad. Ook om de natuur- en belevingswaarde van het groen te verhogen (dit laatste door o.a. kwalitatief opwaarderen van bestaande parken en koppeling van groen aan water). Het groen kan tevens voor sport en recreatie geschikt worden gemaakt.

Het bij de beoordeling van het MOP te gebruiken referentiekader is:
2c. Cultuurimpuls
Een beroep op fysieke culturele kwaliteiten verrijkt de stedelijke vernieuwing. Imago, identiteit en uitstraling van een wijk of buurt worden in belangrijke mate bepaald door de beleving van de lokale historie en aanwezige visuele kwaliteiten. Daarnaast maakt een breed scala aan culturele voorzieningen een wijk aantrekkelijker voor verschillende doelgroepen. Onder fysieke culturele kwaliteiten worden het onroerende cultureel erfgoed (archeologie, monumenten, stedenbouwkundige structuren, stads- en dorpsgezichten), fysieke cultuurvoorzieningen (o.a. podia, ateliers) en ontwerpkwaliteiten (architectuur, stedenbouw, landschapsarchitectuur, kunst in de openbare ruimte) verstaan.
De gemeente wordt gevraagd voor een selectief aantal wijken of delen van het stedelijk gebied de culturele kwaliteiten expliciet te benoemen en te benutten in de gebiedsontwikkeling. Speciale aandacht wordt gevraagd voor de naoorlogse wijken (1945-1970) en beschermde stads- en dorpsgezichten (aangewezen en lopende aanvragen). Omdat het gaat om een breed spectrum aan - vaak locatiespecifieke - kwaliteiten kunnen in dit beleidskader geen generieke kwaliteitseisen worden vastgelegd. Daarom wordt gevraagd de prestaties (kwalitatief en kwantitatief) zichtbaar te maken in lokale planfiguren en beleidsstukken zoals structuurvisies en -plannen, bestemmingsplannen, masterplannen, welstand- en architectuurnota’s, kunstenplannen en cultuurhistorische waardenkaarten. Gezien de nieuwe en soms complexe thema’s die met de cultuurimpuls worden geagendeerd, wordt de gemeente nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheid tot het inzetten van externe deskundigen (expert- en impulsteams) bij zowel het opstellen van het MOP als de uitvoering ervan.

De cultuurimpuls beoogt ruimtelijke ontwikkelingsprocessen ook te laten profiteren van niet tastbare culturele kwaliteiten zoals creativiteit, verhalen, historie en lokale identiteiten: een creatieve benutting en vernieuwing van het ruimtelijk instrumentarium en het actief inschakelen van ontwerpers en kunstenaars in de processen van stedelijke vernieuwing. Het op lokaal niveau ontwikkelen van dwarsverbanden tussen de fysieke sector en de cultuursector is daarvoor een eerste voorwaarde.

Het bij de beoordeling van het MOP te gebruiken referentiekader is:
2d. Bodemsanering
Het bodembeleid is erop gericht dat omstreeks 2030 de gevallen van ernstige bodemverontreiniging gesaneerd zijn. Gemeenten zijn aan zet voor de concrete uitvoering hiervan en krijgen hiertoe financiële middelen via het ISV2. Aan de gemeenten wordt gevraagd in het MOP specifieke aandacht geven aan de aanpak van de sanering van de bodem, rekening houdend met de beoogde einddatum en de met de gemeente eerder gemaakte afspraken. Verwacht wordt dat de gemeente aangeeft welk deel van de werkvoorraad wordt aangepakt, gerelateerd aan de werkvoorraad zoals deze begin 2004 is ingediend bij het Ministerie van VROM en is goedgekeurd door de toetsingscommissie. Nadrukkelijk wordt door het Rijk aandacht gevraagd voor de bodemproblematiek rond stortplaatsen en locaties die vervuild zijn met asbest.
Een aantal gemeenten heeft met het Rijk afspraken gemaakt over ‘ongerechtvaardigde verrijking’ op oude saneringen. Van deze gemeenten wordt verwacht dat ze aangeven in het MOP welk deel van de werkvoorraad aanvullend wordt aangepakt(16).

Het bij de beoordeling van het MOP te gebruiken referentiekader is:
Bron gegevens t.b.v. de monitor en beoordeling van de eindverantwoording: Globis (Geografisch Landelijk Overheids BodeminformatieSysteem)

2e. Geluidssanering
De geluidssanering waar hier op wordt gedoeld betreft woningen op de zgn. A- en raillijst. Het geluidbeleid t.a.v. de sanering van de A- en raillijst is erop gericht om vóór 2020 de lijst te hebben weggewerkt. Aan het ISV2 zijn voor dit doel financiële middelen toegevoegd. Van de gemeenten wordt gevraagd in het MOP aan te geven welk deel van de saneringsgevallen in het ISV2-tijdvak zal worden aangepakt. Dit kan door het treffen van gevelmaatregelen of andere maatregelen. Ook is het mogelijk dat door externe omstandigheden maatregelen niet langer noodzakelijk blijken te zijn omdat de woningen reeds aan de eisen t.a.v. de geluidsbelasting binnen voldoen, of omdat de eigenaars/bewoners de aangeboden gevelmaatregelen hebben geweigerd.

Het bij de beoordeling van het MOP te gebruiken referentiekader is:
Bron gegevens t.b.v. de monitor en beoordeling van de eindverantwoording: Eindrapportages saneringen. De uitvoerder van het programma rapporteert als het saneringsprogramma ten aanzien van de A- en raillijstwoningen is uitgevoerd.
Nulmeting: de omvang van de opgave is (min of meer) bekend.

2f. Luchtkwaliteit
Gemeenten moeten voldoen aan het Besluit Luchtkwaliteit waarin wordt gesteld dat in 2010 de binnenstedelijke luchtkwaliteit onder de gestelde normen is gebracht. De gemeenten zijn vrij de maatregelen te kiezen. (NB. de overschrijding bij de rijksinfrastructuur valt onder de verantwoordelijkheid van het Rijk en wordt via het MIT opgepakt.)

Het bij de beoordeling van het MOP te gebruiken referentiekader is:
Bron gegevens t.b.v. de monitor en beoordeling van de eindverantwoording: Jaarlijkse rapportages en gegevens uit het meetnet van het RIVM.

2g. Milieukwaliteit
De milieukwaliteit in de leefomgeving heeft direct invloed op gezondheid en veiligheid van de bewoners. Om de milieukwaliteit van de stad als geheel te verbeteren, zal de schade door lawaai, lucht-, water- en bodemverontreiniging, moeten worden aangepakt en in de toekomst moeten worden voorkomen door bijv. verplaatsing van milieuhinderlijke bedrijven en het sluiten van kringlopen. Hierbij wordt onder de aandacht gebracht de mogelijkheid om gebruik te maken van de handreiking Milieukwaliteit in de Leefomgeving (MILO) en de Subsidieregeling BANS met het oog op de reductie van CO2.

2h. Water en watersystemen
Water vormt een belangrijke component in het stedelijk, versteende, gebied. Enerzijds omdat zichtbaar water kansen biedt voor aantrekkelijke woon- en werkmilieus, leefomgeving en voor de versterking van de groenblauwe structuur, anderzijds omdat doordacht omgaan met (grond)water en watersystemen wateroverlast kan voorkomen, bijv. door afkoppeling van regenwater van het rioleringssysteem. Hiermee wordt de relatie inzichtelijk gemaakt met de activiteiten die voortkomen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water.

3. Prestatieveld zorgvuldig ruimtegebruik
3a. Intensivering woningbouw
Een kwalitatief goede woon- en leefomgeving vraagt om het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte. Van belang is dat bestaand bebouwd gebied optimaal wordt benut, waarbij per saldo een toename van het aantal woningen nodig is. De gemeente geeft derhalve in haar ontwikkelingsprogramma aan welke mate van intensivering van wonen nagestreefd wordt, zonder dat dit ten koste gaat van de oppervlakte groen, en waar verdichting of juist verdunning nodig is, rekening houdend met omvorming van buitencentrum naar centrumstedelijke en groenstedelijke woonmilieus. Specifieke aandacht hierbij (mede in relatie tot het thema "Bereikbaarheid") verdienen de mogelijkheden voor verdichting en functiemenging rond stedelijke vervoersknooppunten.

Het bij de beoordeling van het MOP te gebruiken referentiekader is:
3b. Bereikbaarheid
De beperkte bereikbaarheid van veel steden is aan de ene kant een signaal dat zij brandpunten zijn van economische activiteit, aan de andere kant levert een beperkte doorstroming veel verliesuren op voor bedrijven en personen, en is daarmee een maatschappelijke kostenpost van formaat. De stedelijke bereikbaarheid is dan ook een belangrijk onderdeel van het stedelijk vestigingsklimaat. Een deel van de oplossing van de verkeers- en vervoersproblematiek ligt in de stad, een ander deel op regionale schaal. Planvorming en initiatieven voor het verbeteren van de bereikbaarheid vergen dus afstemming met relevante partijen in de regio, bijvoorbeeld over stedelijke distributie, regionaal parkeerbeleid of het openbaar vervoer. Een gebiedsgerichte aanpak, waarbij alle infrabeheerders in de regio gezamenlijk afspraken maken over operationele aangelegenheden zoals incident- en verkeersmanagement, is hierbij een cruciaal element.
Om voor de toekomst de bereikbaarheidsproblematiek te verminderen is de stad erbij gebaat dat bereikbaarheid, meer dan nu vaak het geval is, een integraal onderdeel wordt van de lokale of regionale ruimtelijke ontwikkeling. Hierdoor kan er bij de ontwikkeling of herstructurering van woonwijken of bedrijventerreinen(17) al rekening worden gehouden met de consequenties voor de mobiliteit.
Als benchmark-instrument voor bereikbaarheid is samen met de steden de monitor stedelijke bereikbaarheid ontwikkeld.
Steden wordt gevraagd in hun analyse de (regionale) bereikbaarheid in kaart te brengen en op basis daarvan integrale prestaties te formuleren. In de Nota Mobiliteit (en daarmee de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer) zal worden opgenomen dat in de relevante provinciale of regionale verkeer- en vervoersplannen rekening wordt gehouden met deze regionaal afgestemde bereikbaarheidsparagrafen uit de stedelijke programma's.

4. Fysieke voorwaarden voor een aantrekkelijke sociale en veilige omgeving
4a. Fysieke ruimte voor sociale voorzieningen
Reeds langere tijd wordt erkend dat het voor een succesvolle, duurzame aanpak van stedelijke vernieuwing noodzakelijk is fysieke ingrepen te koppelen aan initiatieven op het sociale vlak. Fysiek herstructureren zonder sociaal te investeren leidt vaak slechts tot uiterlijke oplossingen of problemen worden doorgeschoven naar andere wijken (waterbedeffect). Gemeenten worden daarom gevraagd expliciet aandacht te geven aan de interactie tussen sociale (veiligheid, leefbaarheid, zorg, jongeren en gezondheid) en fysieke (verhuurbaarheid, passende huisvesting, onderhoud) thema’s. Op basis hiervan kan een duurzame sociaal-fysieke aanpak worden gekozen. Belangrijk is hierbij de totstandkoming van coproducties van actoren uit de fysieke en de sociale sector, bijvoorbeeld bij brede scholen of foyers de jeunesse. Ook het gebruik van voorzieningen/woningen (levensloopbestendig bouwen) en ruimte voor flexibiliteit in de planvorming zijn belangrijke aandachtspunten.

Het bij de beoordeling van het MOP te gebruiken referentiekader is:
BIJLAGE 2 PROVINCIALE BELEIDSPRIORITEITEN
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Provinciale beleidsprioriteitDoelResultaat
1. Wonen
  • Kwantificeren van de verstedelijkingsafspraken en regionale woonvisies (incl zorgwoningen)
  • Groei van het aantal zorgwoningen conform de opgave toekomstscenario’s wonen met zorg
  • Voorzien in de regionale behoefte aan extra woningen onder andere voor starters, extra nultredewoningen en extra zorgwoningen;
  • Groei van de totale woningvoorraad 2005-2010 in Noord-Holland met 60.000 woningen. Dit betekent 12.000 woningen per jaar;
  • Voor de periode 2005-2010 bedraagt de provinciale bouwopgave 27.000 woningen(18). In dit cijfer is de vervangende nieuwbouw voor gesloopte woningen niet meegenomen;
  • Door verbouw en nieuwbouw van minimaal 30.000 extra nultredewoningen tussen 2005-2010 in Noord-Holland;
  • Een toewijzingsbeleid van nultredewoningen ten gunste van ouderen en andere daarop aangewezen groepen;
  • Minimaal 7.500 extra zorgwoningen in Noord-Holland in de vorm van cluster-wonen, begeleid-wonen en Wozoco’s.
2. Versterking Sociaal-Culturele Infrastructuur(19)  
Stimuleren integrale aanpak wonen, welzijn, zorgIntegrale aanpak van de stedelijke vernieuwing levert een wezenlijke bijdrage aan de uitbreiding van het aanbod van wonen, welzijn en zorg.Het betreft hier voorbeelden van mogelijke resultaten. Zoals gezegd gaat het om maatwerk per gemeente. De gemeente geeft aan binnen welke context de beoogde resultaten belangrijk zijn, bijvoorbeeld:
  • Nieuwe zorginfrastructuur, zoals bijvoorbeeld wijksteunpunten, hospices, HOEDen en GOEDen(20).
  • Deelverordening Wonen, Welzijn, ZorgEen gecombineerde integrale aanpak wonen, welzijn en zorg.5 Pilotprojecten op lokaal niveau.
    Sociale InfrastructuurIntegrale aanpak van stedelijke vernieuwing levert een wezenlijke bijdrage aan het versterken van de sociale infrastructuur.Het betreft hier voorbeelden van mogelijke resultaten. Zoals gezegd gaat het om maatwerk per gemeente. De gemeente geeft aan binnen welke context de beoogde resultaten belangrijk zijn, bijvoorbeeld:
    • Voldoende ontmoetingsruimte, zowel voor jongeren als voor ouderen.
    • Multifunctionele accommodaties waarbij de relaties met sociale netwerken bestaan en worden onderhouden.
    • Initiatieven brede school.
    • Ruimte voor sport en spel in de directe omgeving, ook in plattelandsgebieden.
    • Opvangvoorzieningen voor doelgroepen die buiten de boot vallen zoals zwerfjongeren en dak- en thuislozen.
    Culturele InfrastructuurIntegrale aanpak van de stedelijke vernieuwing levert een wezenlijke bijdrage aan de versterking van de culturele infrastructuur.Het betreft hier voorbeelden van mogelijke resultaten. Zoals gezegd gaat het om maatwerk per gemeente. De gemeente geeft aan binnen welke context de beoogde resultaten belangrijk zijn, bijvoorbeeld:
    • Opnieuw geschikt gemaakte gebouwen voor culturele doeleinden, zoals theaters, podia, bibliotheken en musea.
    • Behoud van cultureel erfgoed, door er een eigentijdse bestemming aan te geven, behoud door ontwikkeling.
    • Verbindingen tussen architectuur, archeologie, kunst in openbare ruimte, gebouwde monumenten en landschappelijke monumenten.
    Provinciale beleidsprioriteitDoelResultaat
    3. Versterking Stedelijke EconomieHet creëren van ruimte voor economische activiteiten binnen bestaand stedelijk gebied.
    • Het stimuleren van functiemenging.
    • Het revitaliseren van verouderde bedrijventerreinen en ontwikkelen van nieuwe terreinen.
    • Verplaatsing van bedrijven indien noodzakelijk voor herstructurering of door transformatie van werklocaties.
    4. Oplossen ernstige maatschappelijke problematiekDe oplossing van een ernstige maatschappelijke problematiek een stevige impuls te geven.
    • Provincie, gemeente en andere partijen werken samen aan concrete vernieuwingsprojecten, waarbij van een actueel vraagstuk sprake is.
    • Gemeente en provincie maken vooraf verplichtende afspraken over de te bereiken resultaten, te nemen maatregelen en de inzet van menskracht en middelen.
    BIJLAGE 3 PROVINCIALE BELEIDSPRIORITEITEN EN RIJKSDOELSTELLINGEN
    [Index] [Top] [Vorige]

    In de onderstaande tabel staan de provinciale beleidsprioriteiten genoemd die een relatie hebben met de rijksbeleidsdoelstellingen. De gemeenten kunnen in aanmerking komen voor de provinciale middelen wanneer uit de SWOT-analyse blijkt dat de rijksmiddelen onvoldoende bijdrage leveren om de uitdagingen daadwerkelijk aan te kunnen gaan.

    Provinciale BeleidsprioriteitProvinciaal DoelPrestatieveld (Rijk)Outputdoelstelling (Rijk)Afstemming
    Wonen
    • Kwantificeren van de verstedelijkingsafspraken en regionale woonvisies (incl. zorgwoningen)
    • Groei van het aantal zorgwoningen conform de opgave toekomstscenario’s wonen met zorg
    Wonen (1)
    • Balans tussen vraag en aanbod
    • Huisvesting doelgroepen
    De gemeenten moeten in hun MOP’s/notities aangeven welke kwantitatieve doelstellingen zij hebben voor de komende ISV-periode. Dit betekent dat de provincie bindende afspraken met de gemeenten maakt over de lokale bouwopgave. De provincie gaat hierin dus een stap verder dan het Rijk.
    Versterken Sociaal-Culturele Infrastructuur    
     Sociale Infrastructuur
    • Integrale aanpak van de stedelijke vernieuwing levert een wezenlijke bijdrage aan het versterken van de sociale infrastructuur.
    Fysieke voorwaarden voor een aantrekkelijke en sociale en veilige omgeving (4)Fysieke ruimte scheppen voor sociale voorzieningen (een zgn. open doelstelling)(21)Indien uit de MOP/notitie van de gemeenten blijkt dat de rijksmiddelen onvoldoende mogelijkheden bieden om de problemen op te lossen, kunnen de gemeenten in aanmerking komen voor extra provinciale middelen
     Deelverordening Wonen, Welzijn, Zorg
    • Een gecombineerde integrale aanpak voor wonen, welzijn, zorg.
    Fysieke voorwaarden voor een aantrekkelijke en sociale en veilige omgeving (4)Fysieke ruimte scheppen voor sociale voorzieningen (een zgn. open doelstelling)Indien uit de MOP/notitie van de gemeenten blijkt dat de rijksmiddelen onvoldoende mogelijkheden bieden om de problemen op te lossen, kunnen de gemeenten in aanmerking komen voor extra provinciale middelen
     Culturele Infrastructuur
    • Integrale aanpak van de stedelijke vernieuwing levert een wezenlijke bijdrage aan de versterking van de culturele infrastructuur.
    Omgevingskwaliteit (cultuurimpuls) (2c)Verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving door het integraal benutten en borgen van culturele kwaliteiten in de praktijk van stedelijke vernieuwing.Indien uit de MOP/notitie van de gemeenten blijkt dat de rijksmiddelen onvoldoende mogelijkheden bieden om de problemen op te lossen, kunnen de gemeenten in aanmerking komen voor extra provinciale middelen
    Provinciale BeleidsprioriteitProvinciaal DoelPrestatieveld (Rijk)Outputdoelstelling (Rijk)Afstemming
    Versterking van de stedelijke economieHet creëren van ruimte voor economische activiteiten binnen bestaand stedelijk gebied.----------De provincie heeft dit beleidsthema toegevoegd om in de niet-rechtstreekse gemeenten ook de economische pijler te kunnen stimuleren. Het rijksbeleidskader biedt onvoldoende mogelijkheden voor gemeenten om prestaties op dit gebied te formuleren en te realiseren met de beschikbare rijksmiddelen. Indien uit de SWOT-analyse van de gemeente blijkt dat de kansen voornamelijk liggen op het gebied van het versterken van de stedelijke economie en de rijksmiddelen reeds worden bestemd voor de prestatievelden van het rijksbeleid, dan bestaat de mogelijkheid dat de gemeente in aanmerking komt voor extra provinciale middelen.
    Oplossen ernstige maatschappe-lijke problematiekDe oplossing van een ernstige maatschappelijke problematiek een stevige impuls geven.----------Voor dit provinciaal beleidsprioriteit biedt het rijksbeleidskader onvoldoende mogelijkheden. De gemeenten zullen in de loop van 2004 worden gevraagd voor deze beleidsprioriteit aan te geven in hoeverre zij te maken hebben met ernstige maatschappelijke problematiek. Daarbij moet hoofdzakelijk worden aangegeven op welke manier de gemeente deze problemen verwacht op te lossen.

    1. Bijlage 1 geeft een overzicht van de prestatievelden, outputdoelstellingen en indicatoren.
    2. Duurzame woonkwaliteit bij nieuwbouw, herstructurering voor verouderde wijken, woningen voor doelgroepen, werken versterken, verbeteren van de bereikbaarheid, meer kwaliteit van de openbare ruimte, groene en blauwe netwerken, zorgvuldig omgaan met de ruimte, integratie van het bodembeleid in de stedelijke vernieuwing, de CO2-neutrale stad, basisonderwijs en migrantenouderen.
    3. Voor Noord-Holland Zuid gaat het streekplan uit van gemiddeld (het verschilt per regio) 50% binnenstedelijk en voor Noord-Holland Noord het ontwerp streekplan van 30%. Op dit moment wordt iets minder binnenstedelijk gebouwd.
    4. Onder sociaal-culturele infrastructuur verstaan wij het hele samenstel van netwerken, diensten en (tastbare) voorzieningen dat mensen in staat stelt om naar eigen inzicht in redelijkheid te kunnen leven, sociale relaties aan te gaan en te onderhouden, en te integreren in en deel te nemen aan de samenleving (definitie Collegeprogramma).
    5. HOED: huisartsen onder één dak; GOED: Gezondheidszorg onder één dak.
    6. Het gaat hier om een opeenstapeling van ernstige fysieke, sociale en economische problemen.
    7. Naamsverandering: Productiehal wordt UNA-ISV gemeente.
    8. Voor die gemeenten die in een kaderwetgebied liggen toetst het dagelijks bestuur van dat samenwerkingsverband of bij de bovenlokale afstemming aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Het dagelijks bestuur van dat samenwerkingsgebied maakt het resultaat van deze toetsing kenbaar via een advies aan het Rijk -waar het de rechtstreekse gemeenten betreft- en via een advies aan de provincie - waar het de niet rechtstreekse gemeenten betreft. Ook in de kaderwetgebieden zal het provinciaal beleidskader gehanteerd worden.
    9. Dit is het budget inclusief de middelen voor geluidssanering, maar exclusief de middelen voor bodemsanering. De middelen voor bodemsanering worden nog separaat toegekend door het ministerie van VROM en verdeeld in de loop van 2004 op basis van het landsdekkend beeld.
    10. Nieuwbouw uit te splitsen naar goedkope koop, (middel)dure koop, goedkope huur en (middel)dure huur. Grens tussen goedkope en (middel)dure koop ligt bij koopprijs van € 136.000 (intentieafspraken 2002). Grens tussen goedkope huur en (middel)dure huur ligt bij huurprijs van € 317,03 (Huursubsidiewet, kwaliteitskortingsgrens 2003). De stichtingskostengrenzen worden jaarlijks geïndexeerd.
    11. Van ingrijpende woningverbetering is sprake als de aanneemsom of de kostenraming minimaal € 50.000 (excl. BTW) bedraagt. De kostengrens wordt hier niet geïndexeerd.
    12. Alleen van toepassing voor de G30 omdat alleen voor de G30 financiële middelen zijn toegevoegd aan het ISV2.
    13. Alleen van toepassing voor de G30 omdat alleen voor de G30 financiële middelen zijn toegevoegd aan het ISV2.
    14. Het saldo wordt berekend door op de nieuwbouw binnen bestaand bebouwd gebied 1996 de vernietigde woningen in mindering te brengen: zie voor nadere toelichting prestatieveld 1 Wonen.
    15. Open doelstelling: doelstelling waarover het Rijk/provincie met de gemeente een afspraak wil maken maar waarbij aan de gemeente ruimte wordt gelaten voor de formulering van de indicator, in samenspraak met het Rijk/provincie. Deze indicator dient in toetsbare termen (SMART) te worden geformuleerd.
    16. Ten gevolge van eerdere, grotendeels door het Rijk gefinancierde, saneringen zal een deel van deze locaties - en de zich daarop bevindende opstallen - in waarde zijn gestegen. Gelet op het feit dat een gesaneerde onroerende zaak economische voordelen oplevert, zal de gemeente als gevolg van de sanering doorgaans zijn verrijkt. Omdat het vermogen van de gemeente ten koste van het Rijk is toegenomen, wordt een dergelijke verrijking geduid als ‘ongerechtvaardigd’.
    17. Een hulpmiddel bij de planontwikkeling zijn de instrumenten, ontwikkeld op basis van de nota ruimte voor mobiliteit, die mobiliteitseffecten van herstructurering van tevoren zichtbaar maakt. Zie hiervoor: www.rws-avv.nl
    18. Voor Noord-Holland Zuid gaat het streekplan uit van gemiddeld (het verschilt per regio) 50% binnenstedelijk en voor Noord-Holland Noord het ontwerp streekplan van 30%. Op dit moment wordt iets minder binnenstedelijk gebouwd.
    19. Sociaal Culturele Infrastructuur is het hele samenstel van netwerken, diensten en (tastbare) voorzieningen dat mensen in staat stelt om naar eigen inzicht in redelijkheid te kunnen leven, sociale relaties aan te gaan en te onderhouden en te integreren in en deel te nemen aan de samenleving [Collegeprogramma 2003 – 2007]
    20. HOED: huisartsen onder één dak; GOED: Gezondheidszorg onder één dak.
    21. Doelstelling waarover het Rijk/Provincie met de gemeente een afspraak wil maken maar waarbij aan de gemeente ruimte wordt gelaten voor de formulering van de indicator, in samenspraak met het Rijk/Provincie. Deze indicator dient in toetsbare termen (SMART) te worden geformuleerd.