INDEX











RAADSVOORSTEL



 
Aan de raad
van de gemeente Zandvoort
Agendapunt: 14
Registratienr: PC/JZ/04/8024
Datum: 15 juli 2004




Onderwerp:Vaststellen nieuwe inspraakverordening

Korte inhoud:Nieuwe inspraakverordening waarin staat weergegeven op welke wijze inspraak dient of kan worden verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid

Bron:Bestaand beleid en gewijzigde wetgeving

Portefeuillehouder:Burgemeester de heer M.R. van der Heijden

Probleemstelling en overwegingen: Sinds januari 1994 is in artikel 150 Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. In 1994 heeft uw raad derhalve een inspraakverordening vastgesteld welke op dit moment nog van kracht is.

In de loop van de jaren hebben er diverse wetswijzigingen op nationaal niveau plaatsgevonden. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het klachtrecht van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de dualisering van het gemeentebestuur en de inspraakverplichtingen in verschillende bijzondere wetten.

Verwacht wordt dat de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb omstreeks oktober 2004 in werking zal treden, tegelijk met de nog in procedure zijnde aanpassingswet. In deze wet wordt afdeling 3.4 van de Awb grondig herzien (samenvoeging van de afdelingen 3:4 en 3:5 Awb) en artikel 150 van de Gemeentewet gewijzigd.

Met dit voorstel tot vaststelling van de inspraakverordening is de inspraakverordening aangepast aan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb. Ondanks het feit dat artikel 150 van de Gemeentewet volgens het overgangsrecht pas een jaar na de inwerkingtreding van de wet zal worden aangepast, is de inspraakverordening hierop reeds aangepast om zo tijdig aan de nieuwe wetgeving te voldoen.

De voorgestelde verordening is sober qua opzet. Er is getracht om op deze wijze een bondige en goed leesbare verordening op te stellen waarbij de belangen van de insprekers en het gemeentebestuur in ogenschouw zijn genomen.

Op grond van de voorgestelde verordening heeft het betreffende bestuursorgaan keuzevrijheid (behoudens wettelijke verplichting) om te bepalen of er uberhaupt voor inspraak wordt gekozen en hoe het de inspraakgerechtigde(n) wil betrekken bij het beleidsvoornemen als weergegeven in de nieuwe afdeling 3:4 Awb ( zie hieromtrent artikel 2 lid 1 en artikel 4).

In de huidige inspraak verordening bedraagt de termijn voor inspraak 4 weken.

Op grond van de nieuwe inspraakverordening zal de termijn voor inspraak conform de nieuwe afd. 3:4, artikel 3:16 Awb, 6 weken gaan bedragen (tenzij de wet een langere termijn bepaalt). Het is mogelijk om in concrete gevallen te kiezen om van deze termijn af te wijken indien deze bijvoorbeeld te lang wordt bevonden (bij besluit van het bestuursorgaan op grond van het tweede lid van artikel 4).

Ook is het mogelijk dat uw raad ervoor kiest om bij verordening een andere termijn vast te stellen. Voorgesteld wordt om deze termijn (nog) niet in de verordening op te nemen, maar na 2 jaar een evaluatie te houden om te bezien of het bijvoorbeeld wenselijk is om een andere termijn in de verordening op te nemen.

De 6 weken termijn (conform afdeling 3:4 Awb) wordt voorgesteld omdat indien toepassing wordt gegeven aan de nieuwe afdeling 3:4 deze voorbereidingsprocedure volledig in de plaats zal treden van de huidige bezwaarschriftenprocedure (waarvoor 6 weken geldt voor het indienen van een bezwaarschrift). Kort gesteld kan worden gezegd dat indien 3:4 wordt toegepast er geen bezwaar maar direct beroep dient te worden aangetekend tegen een besluit. (let op: dit geldt enkel indien het uberhaupt mogelijk is om beroep aan te tekenen op grond van artikel 8.l Awb e.v. Beroep tegen het vaststellen van een beleidsregel is bv. uitgesloten).

De nieuwe termijn van 6 weken heeft bovendien als voordeel dat (uitzonderingen daargelaten) burgers kunnen uitgaan van een termijn van 6 weken voor het opkomen tegen een overheidsbesluit, ongeacht of er sprake is van een voorbereidingsprocedure, bezwaarschriftenprocedure of een beroepsprocedure. Dit bevordert de inzichtelijkheid.

Zoals reeds weergegeven kan er altijd voor worden kozen om in een concreet geval een andere termijn voor inspraak vast te stellen.

Voor een meer gedetailleerde toelichting op dit raadvoorstel wordt verwezen naar bijgevoegde toelichting op de inspraakverordening.

Financiële aspecten:Geen

Voorstel:In te stemmen met het voorstel van het college om de nieuwe inspraakverordening vast te stellen.



 
Burgemeester en Wethouders van Zandvoort
de secretaris,de burgemeester,





 
Commissie
behandeling:
De commissie raadszaken heeft op 24 augustus 2004 over de Inspraakverordening beraadslaagd. De commissie stemt in met het voorstel.

De portefeuillehouder informeert de commissie dat een evaluatie na twee jaar zal plaatsvinden om te bezien of de verordening dient te worden aangepast. Het is echter niet gebruikelijk een dergelijk voornemen op te nemen in een verordening. Tevens is het voor de inwerkingtreding van belang dat in de verordening een concrete datum wordt opgenomen. Derhalve is artikel 7 "Inwerkingtreding" ambtshalve aangepast.






RAADSBESLUIT



 
Agendapunt: 14
Registratienr: PC/JZ/04/8024




De raad van de gemeente Zandvoort;

Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 15 juli 2004

Gelet op de overwegingen van de commissie raadszaken d.d. 24 augustus 2004

Gelet op onderstaande wettelijke bepalingen:
Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure
Artikel 150 Gemeentewet
Afdeling 3:4 Awb


Besluit:
De onderstaande nieuwe inspraakverordening gemeente Zandvoort vast te stellen.

Zandvoort, 14 september 2004,

de raad voornoemd,

de griffier,          de voorzitter,





Inspraakverordening gemeente Zandvoort

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De verordening verstaat onder:
a.      inspraak: het betrekken van ingezetenen van de gemeente Zandvoort en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;
b.      inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;
c.      beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.
Artikel 2 Onderwerp van inspraak
  1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
  2. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.
  3. In iedergeval wordt geen inspraak verleend:
    a.   ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;
    b.   indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;
    c.   indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;
    d.   inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;
    e.   indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;
    f.   indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.
Artikel 3 Inspraakgerechtigden
Inspraak wordt verleend aan ingezetenen van de gemeente Zandvoort en belanghebbenden.

Artikel 4 Inspraakprocedure
  1. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
  2. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.
Artikel 5 Eindverslag
  1. Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.
  2. Het eindverslag bevat in elk geval:
    a.   een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;
    b.   een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;
    c.   een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.
  3. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze bekend.
  4. De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.
Artikel 6 Intrekking oude verordening
De ‘Inspraakverordening gemeente Zandvoort 1994’ wordt ingetrokken.

Artikel 7 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 8 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening gemeente Zandvoort.



Toelichting inspraakverordening

Algemene toelichting

Artikel 150 van de Gemeentewet
Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. Conform deze verplichting heeft de raad van de gemeente Zandvoort in 1994 een inspraakverordening vastgesteld.

Middels onderhavige inspraakverordening is de verordening van 1994 grondig herzien. De inspraakverordening is aangepast aan diverse wetswijzigingen op nationaal niveau, bijvoorbeeld aan het klachtrecht dat inmiddels in hoofdstuk 9 van de Awb is opgenomen, de dualisering van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur) en de inspraakverplichtingen in verschillende bijzondere wetten (zoals artikel 118 van de Algemene bijstandswet en artikel 7a van de Wet stedelijke vernieuwing). Tevens is de verordening aangepast aan de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr).

Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb
Met deze herziening is tevens beoogd de inspraakverordening aan te passen aan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Stb. 2002, 54). In deze wet wordt afdeling 3.4 van de Awb grondig herzien en artikel 150 van de Gemeentewet gewijzigd. De verwachting is dat de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb omstreeks oktober 2004 in werking zal treden, tegelijk met de nog in procedure zijnde Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Ondanks het feit dat artikel 150 van de Gemeentewet volgens het overgangsrecht pas een jaar na de inwerkingtreding van de wet zal worden aangepast, is de inspraakverordening hierop aangepast om tijdig aan de nieuwe wetgeving te voldoen. Het is juridisch geen probleem om nu al de aanpassing te plegen, omdat dit ook volgens de huidige wetgeving kan. Bovendien is in de inspraakverordening 1994 afdeling 3.4 Awb al van overeenkomstige toepassing verklaard.

Afdeling 3.4 Awb (oud/nieuw)
Afdeling 3.4 Awb bevat een procedure voor de voorbereiding van besluiten. Deze afdeling heeft als doelstelling het bevorderen van eenheid in de wetgeving en het systematiseren en vereenvoudigen van wetgeving. Bij het inwerkingtreden van de Awb in 1994 bestond naast deze afdeling nog een afdeling 3.5 die een uitgebreidere voorbereidingsprocedure kende. Met de nieuwe Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb is beoogd deze twee procedures ineen te schuiven en tegelijkertijd te vereenvoudigen. Bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb wordt de nieuwe afdeling in verschillende bijzondere wetten van toepassing verklaard. In de wet zelf is afdeling 3.4 (nieuw) van toepassing verklaard op de inspraak bij provincies en gemeenten. De tekst van de nieuwe afdeling 3.4 Awb alsmede de tekst van het nieuwe artikel 150 Gemeentewet zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Uit de laatste zinsnede van het nieuwe tweede lid van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 Awb zijn toegestaan. In de memorie van toelichting (MvT) op de wet is te lezen dat in de inspraakverordening zowel geheel als gedeeltelijk kan worden afgeweken van afdeling 3.4 Awb. Dit laatste kan bijvoorbeeld geschieden in gevallen waarin het wenselijk is om wel een ontwerp ter inzage te leggen, maar de inspraak daarover op andere wijze te organiseren dan via het mondeling naar voren brengen van zienswijzen of om te werken met andere termijnen, aldus de MvT.

Inspraakprocedure/deregulering
Aan inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren worden vormgegeven. Conform het model van de VNG is gekozen voor een sobere regeling van slechts acht artikelen Een globale raamregeling maakt het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Een gedetailleerde en daardoor rigide wijze van regelgeving dient niet de belangen van insprekers.

Alternatieven voor inspraak
Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen (regeling via het reglement van orde of een commissieverordening). Andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen zijn: het schrijven van brieven, het bezoeken van spreekuren, het houden van informatiebijeenkomsten, referenda enz. Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep.

Inspraak kan ook worden onderscheiden van interactieve beleidsvorming. Interactieve beleidsvorming is een werkwijze, met name bedoeld voor complexe beleidsprocessen waarbij meerdere actoren betrokken zijn, waarbij een overheidsorganisatie in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden bij het beleid betrekt om zo in een open en evenwichtige wisselwerking of samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen. Interactieve beleidsvorming mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan de overheid op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden.



Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
a.   Inspraak: Bij de formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.
b.   Inspraakprocedure: De wijze waarop inspraak gestalte wordt gegeven. De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Artikel 4, tweede lid, van de verordening geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.
c.   Beleidsvoornemen: Het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester. Doorgaans zal het college of de burgemeester het bevoegde orgaan zijn. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. Meestal zal hiertoe worden besloten indien het een politiekgevoelig beleidsvoornemen betreft of indien het beleidsstuk veel belanghebbenden en/of ingezetenen aangaat. Overigens staat in de MvT vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend

Het besluit om inspraak te verlenen (op grond van het eerste lid ) is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan bezwaar worden gemaakt. Ook kan het voorkomen dat wordt besloten om geen inspraak te verlenen. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de mogelijkheid dat hierom is verzocht en wordt besloten om het verzoek niet in te willigen. Ook tegen dit besluit kan dan bezwaar worden gemaakt.

In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder staat opgesomd welke wettelijke verplichtingen gelden. Er is afgezien om dit op te nemen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.
Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:
a.   de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan dan wel bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (artikel 6a WRO);
b.   de voorbereiding van het beleid inzake stadsvernieuwing (artikel 8 Wet op de stads- en dorpsvernieuwing);
c.   de voorbereiding van een ontwikkelingsprogramma stedelijke vernieuwing (artikel 7a Wet stedelijke vernieuwing);
d.   de voorbereiding van het gemeentelijk milieubeleidsplan (artikel 4.17, derde lid, Wet milieubeheer (WM));
e.   de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een afvalstoffenverordening die afwijkt van artikel 10.21 WM (artikel 10.26, tweede lid, WM);
f.   het integraal gemeentelijk gehandicaptenbeleid (artikel 1a Wet voorzieningen gehandicapten);
g.   de plannen en beleidsverslagen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Algemene bijstandswet (artikel 118), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42, eerste lid, onder d) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42, eerste lid, onder d);
h.   de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van welstandstoetsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a en b, van de Woningwet (artikel 12, vierde lid).

In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.

Jurisprudentie Artikel 3 Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden ‘in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ vervangen door: belanghebbenden. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.

Jurisprudentie
In dit geval is het projectdocument uitsluitend aan het wijkoverlegorgaan voorgelegd. De kring van personen die ingevolge artikel 6a WRO moeten worden betrokken bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen is ruimer. Conclusie is dat de inspraak die niet overeenkomstig de inspraakverordening is verleend, in strijd is met artikel 6a WRO (ABRS 14 augustus 2002, inzake nummer 200102132/1, LJN-nummer AE6455).

Artikel 4 Inspraakprocedure
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 (tot de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb: artikel 3:11 tot en met 3:13) Awb is de inspraakprocedure te vinden. Hierin staat onder meer weergegeven dat na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen belanghebbenden gedurende zes weken (tot de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb: vier weken) schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

Verwacht wordt dat in de meeste gevallen de procedure als weergegeven in afdeling 3;4 Awb passend zal zijn voor de inspraak. Mocht dit niet zo zijn dan kan op grond van het tweede lid van artikel 4 de inspraakprocedure bij besluit van het bestuursorgaan worden aangepast. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de mogelijkheid dat de genoemde zes weken termijn door het bestuursorgaan te lang wordt bevonden.

Deze termijn zou ook in de verordening kunnen worden aangepast. Omdat het bij inwerkingtreding van deze verordening niet duidelijk is of het daadwerkelijk wenselijk is om van de standaard termijn van 6 weken af te wijken is er voor gekozen om (nog) niet in de verordening een andere termijn te stellen.

Naast het aanpassen van de verordening is het bijvoorbeeld ook mogelijk om een (of meer) standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet. Zo zou voor artikel 19 WRO-procedures een aparte procedure kunnen worden ontwikkeld met bijvoorbeeld een standaardtermijn van twee in plaats van zes weken.

Gesteld kan worden dat aan de hand van de verordening op verschillende wijze inspraak kan worden verleend. Dit kan echter tot onduidelijkheid naar de burger toe leiden. Daarom zal na twee jaar na inwerkingtreding van de verordening een evaluatie dienen plaats te vinden om te bezien of de verordening dient te worden aangepast, bijvoorbeeld indien blijkt dat op veel beleidsterreinen en afwijkende termijn wordt gehanteerd. Hieromtrent is in artikel 7 ‘inwerkingtreding’ een bepaling worden opgenomen.

Jurisprudentie
Bij de behandeling van het beroep tegen de goedkeuring van een bestemmingsplan wordt door de afdeling niet ingegaan op het bezwaar van appellant tegen de beperking van de spreektijd tijdens de inspraakavond. Appellant had hiertegen een klacht kunnen indienen en heeft dit niet gedaan, aldus de afdeling (ABRS 10 juli 2002, inzake nummer 200103950/1, LJN-nummer AE5107).

Artikel 5 Eindverslag
In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 (tot de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure: artikel 3:13, vijfde lid) Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.
Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?
Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.
Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze bekend maakt. Benadrukt wordt dat de bekendmaking van de resultaten van de inspraak belangrijk is. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking in de plaatselijke krant en bijvoorbeeld de website van de gemeente. Ook kan voor publicatie worden gekozen indien aantal insprekers niet omvangrijk is. Het is aan te bevelen om tijdens de (eventuele) inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.
In het vierde lid wordt de burgemeester verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag overeenkomstig artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.

Artikel 6 Intrekking oude verordening
Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt (zie artikel 7).

Artikel 7 Inwerkingtreding
Op grond van de Tijdelijke referendumwet (hiernaTrw) bepaalt de raad het tijdstip van inwerkingtreding. Op grond van de Trw en de gemeentelijke verordening hieromtrent is de gemeente verplicht om een referendum te organiseren over deze verordening indien voldoende kiesgerechtigden een verzoek tot het houden van een referendum indienen. Indien er een referendum wordt aangevraagd treedt de Trw inwerking een zal de verordening (op grond van de Trw) nog niet in werking kunnen treden. Indien dit (naar verwachting) niet het geval is treedt de verordening inwerking 6 weken na publicatie.

Het college is op grond van de Trw gehouden tot het bekendmaken van de verordening en de mededeling dat tot drie weken na bekendmaking van de verordening een verzoek tot het houden van een referendum over de inspraakverordening kan worden ingediend. In artikel 6 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt. De Trw bepaalt dit niet anders. Weliswaar kan over een besluit tot intrekking van een verordening een referendum worden aangevraagd, echter het besluit tot intrekking maakt deel uit van de verordening tot vaststelling of wijziging van de bestaande inspraakverordening, daarom is alleen het besluit tot vaststelling van de verordening referendabel.

Artikel 8 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening. In de citeertitel wordt geen jaartal opgenomen om te voorkomen dat de schijn wordt gewekt dat de verordening slechts voor een jaar geldt.





Bijlage met wetteksten Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Stb. 2002, 54)


A. De tekst van het nieuwe artikel 150 Gemeentewet luidt als volgt:

Artikel 150
  1. De raad stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.
  2. De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

B. De tekst van de nieuwe afdeling 3.4 Awb luidt als volgt:
AFDELING 3.4 UNIFORME OPENBARE VOORBEREIDINGSPROCEDURE

Artikel 3:10
  1. Deze afdeling is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
  2. Afdeling 4.1.1 is mede van toepassing op andere besluiten dan beschikkingen, indien deze op aanvraag worden genomen en voorbereid overeenkomstig deze afdeling.
Artikel 3:11
  1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
  2. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.
  3. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt het bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken.
  4. De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.
Artikel 3:12
  1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
  2. Indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, wordt de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geplaatst, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
  3. In de kennisgeving wordt vermeld:
    a.   waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;
    b.   wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;
    c.   op welke wijze dit kan geschieden;
    d.   indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.
Artikel 3:13
  1. Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
  2. Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:14
  1. Het bestuursorgaan vult de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens.
  2. Artikel 3:11, tweede tot en met vierde lid, is van toepassing.
Artikel 3:15
  1. Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
  2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.
  3. Indien het een besluit op aanvraag betreft, stelt het bestuursorgaan de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
  4. Indien het een besluit tot wijziging of intrekking van een besluit betreft, stelt het bestuursorgaan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
Artikel 3:16
  1. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.
  2. De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
  3. Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9 en 6:10 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:17

Van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

Artikel 3:18
  1. Indien het een besluit op aanvraag betreft, neemt het bestuursorgaan het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
  2. Indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, kan het bestuursorgaan, alvorens een ontwerp ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn met een redelijke termijn verlengen. Voordat het bestuursorgaan een besluit tot verlenging neemt, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
  3. In afwijking van het eerste lid neemt het bestuursorgaan het besluit uiterlijk twaalf weken na de terinzagelegging van het ontwerp, indien het een besluit betreft:
    a.   inzake intrekking van een besluit;
    b.   inzake wijziging van een besluit en de aanvraag is gedaan door een ander dan degene tot wie het te wijzigen besluit is gericht.
  4. Indien geen zienswijzen naar voren zijn gebracht doet het bestuursorgaan daarvan zo spoedig mogelijk, nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, mededeling op de wijze, bedoeld in artikel 3:12, eerste en tweede lid. In afwijking van het eerste of derde lid neemt het bestuursorgaan het besluit in dat geval binnen vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.