PROJECT MIDDENBOULEVARD

HET STANDPUNT VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
22 MAART 2005




1 INLEIDING
2 DE STEDENBOUWKUNDIGE KEUZE
3 BEOORDELING VAN DE BEZWAREN VAN DIT MOMENT
     Over draagvlak (redactie)
4 HET CDA-ALTERNATIEF
5 DE KEUZE VAN HET COLLEGE
6 DE UITGANGSPUNTEN VAN HET RFP MIDDENBOULEVARD



1 INLEIDING
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Het project Middenboulevard bevindt zich in een fase van afronding en keuzes maken.

Uit de commissievergadering van 9 maart 2005 is het college gebleken dat er over het project Middenboulevard uiteenlopende opvattingen bestaan. Zij heeft daags na de vergadering van het CDA een aanzet tot een alternatief Ruimtelijk Functioneel Plan (RFP) ontvangen.

Toegezegd is dat op 22 maart het college een standpunt naar buiten zal brengen.

Het college heeft, zoals het tevoren had aangekondigd, goed nota genomen van de opmerkingen van de commissie en heeft, na analyse, gezocht naar de meest kansrijke oplossing voor het vervolg. Aandacht is gegeven aan de aanzet van het CDA.

In deze notitie staat het standpunt van het college.

2 DE STEDENBOUWKUNDIGE KEUZE
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

In juni 2004 heeft de raad het college opgedragen het duin(plus)model uit te werken.

Uit de commissiebijeenkomst van 9 maart 2005 blijkt dat er fracties zijn die dit model nu toch niet als de uiteindelijk gewenste keuze zien. De door de CDA-fractie gepresenteerde aanzet voor een Ruimtelijk Functioneel Plan stuk is een alternatief dat daarvoor in de plaats zou kunnen komen.

De vraag, die het college zich n.a.v de commissievergadering gesteld heeft, luidt of het college bij de invulling van het Ruimtelijk Functioneel Plan op grond van het model duin(plus) de verkeerde weg is ingeslagen. Zij heeft gekeken naar de commentaren die op het model zijn geleverd.

Het college is tot de conclusie gekomen dat er in de commissie, op enkele bijdragen na, geen inhoudelijk commentaar is geleverd op het duin(plus) model, zie het kader hieronder. Er is kennelijk wel om andere redenen bezwaar te maken tegen deze invulling. Daarop wordt ingegaan in het volgende hoofdstuk.

Het college kan ook na de commissiebijeenkomst niet anders dan concluderen dat er geen fundamenteel inhoudelijk commentaar is op een RFP gebaseerd op het duin(plus)model. Daarbij moet de keuze voor duin(plus) in dit stadium gezien worden als de keuze voor een inrichtingsprincipe en een kwaliteitsniveau, los van de letterlijke invulling in de deelgebieden.
Dat het model inhoudelijk juist is, is een belangrijk gegeven, omdat dit model na de vele alternatieven die in de afgelopen jaren zijn bedacht en verworpen overeind blijft als een keuze die voldoet.

Uit de commissie:
Dhr Simons heeft de vrees uitgesproken dat dit model veel windhinder zou opleveren. Deze vrees is al in een eerder stadium uitgesproken en in de uitwerking tot het laatste model hebben de stedenbouwkundigen het ontwerp mede gebaseerd op het wegnemen van de bestaande hinder en het beperken van nieuwe. Eén en ander is beschreven in het RFP deel 2.
De heer Bluijs stelde dat het college geen uitwerking had gegeven aan het amendement daar waar het gevraagd heeft om een weergave meer/minder woningen. Dit is echter wel gebeurd door binnen het gekozen duinmodel de keuze voor meer of minder woningen/ meer of minder economische voorzieningen flexibel te houden. Het genoemde aantal woningen (ca 525) is dan ook een aantal dat zowel naar boven als naar beneden kan worden bijgesteld, afhankelijk van nader te maken keuzes. Zoals getoond op de bijeenkomst van 9 maart is het instrument om hiermee te kunnen rekenen aanwezig; voor het Watertorenplein zijn de effecten getoond.
De heren Bluijs en Simons stelden dat in het RFP de toeristisch-economische functies onderbelicht zijn. De toeristisch-economische invulling is zeker niet ondergeschikt in het plan. T.o.v. het duinmodel is er een “plus” van ca 8.000 m2. Op de polen, maar ook op een aantal plaatsen (bijv. de boulevard en de Burg. Engelbertsstraat) zijn de functies benoemd en ingevuld. Dit is op hetzelfde niveau is opgepakt als de invullingen op het gebied van de woningbouw. De behoefte aan parkeermogelijkheden zou anders ook niet berekend kunnen worden. Zoals ook voor de woningbouw geldt is er hier flexibiliteit bij de nadere invulling.
Daarnaast is aan de heer Toonen toegezegd het RFP in beknopte vorm te presenteren, maar dit is eerder kwestie van vormgeving dan van inhoud.


3 BEOORDELING VAN DE BEZWAREN VAN DIT MOMENT
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Het college heeft geluisterd naar de opmerkingen van een aantal fracties die hebben aangegeven waarom een RFP gebaseerd op het duin(plus)model dan toch niet zou moeten worden verkozen voor uitwerking en bespreking en als basis voor een bestemmingsplan. Uit de commissie zijn drie zaken te halen.
  1. Het college heeft in de Tussenrapportage van juni 2002 al aangegeven dat de uitwerking van het RFP op basis van het duinmodel wel past in het gedachtegoed van de Structuurschets en evenzeer in de Nota van Uitgangspunten. Nu het RFP af is, houdt deze mening stand.

    In een notendop geldt ten aanzien van de Structuurschets 1996 nog steeds dat het Ruimtelijk Functioneel Plan een concrete invulling is van de veelal abstracte beleidsdoelen die daarin zijn geformuleerd en die nu via het intensieve planproces in relatie met elkaar konden worden ingevuld. Nog steeds is de denkwijze om de inrichting te starten vanuit de polen leidend, alsmede (onder meer) de wens tot verbetering van de openbare ruimte, de intensivering van het gebruik, het zoeken naar kwaliteitsverbetering en herbergzaamheid en de vernieuwing van de gebouwde omgeving.

    Het college heeft in de Tussenrapportage gesteld dat de Nota van Uitgangspunten 2002 met verschillende ambitieniveaus kan worden ingevuld. Het invullen van het begrip ‘woonverbetergebied’ kan zeer bescheiden en behoudend gebeuren, maar met de bedoelingen benoemd in de Intentieovereenkomst is een hogere insteek gekozen. Daarbij zijn de ingrijpende vernieuwingen strikt beperkt tot wat nodig is om een kwaliteitsimpuls te kunnen geven.

    Het college heeft in het intensieve proces van de laatste jaren overigens steeds meer inzicht gekregen is in de relatie tussen de verschillende gebiedsdelen, met name die tussen de polen en de aanliggende woongebieden. Het los van elkaar ontwikkelen is simpelweg niet verstandig.

    In de eerste plaats is gebleken dat het niet mogelijk is een kwaliteitsniveau te halen als alleen de polen aangepakt worden. In de tweede plaats zijn er ook fysieke factoren; alleen de polen aanpakken geeft bijvoorbeeld onoplosbare parkeerproblemen.

    Het college weet zich ook op grond van dit gegroeide inzicht gesteund in de aanpak zoals verwoord in het RFP.

  2. Het college heeft zich aan het amendement gehouden, waarin het overleg met de betrokkenen als opdracht staat vermeld. Een aantal raadsfracties is blijkens de stemming in de commissie gespitst op dit onderdeel waaraan door het college nog geen aandacht is besteed. Door die fracties wordt (op voorhand) geconcludeerd dat er onder de bewoners van het gebied toch geen draagvlak bestaat; en dit is een belangrijke reden om tegen het RFP te zijn.

    Het college ziet uiteraard de wenselijkheid van draagvlak en heeft al gezegd dat het daadwerkelijke overleg met iedere betrokkene individueel nog zal moeten plaatsvinden. Een maximale inspanning is nodig om een ieder zo veel als mogelijk tevreden te stellen en tegemoet te treden.
    Het moge echter duidelijk zijn dat gezien de ingrijpende gevolgen voor een aantal betrokkenen er verzet zal blijven. Draagvlak is wat betreft het college dan ook niet synoniem aan instemming, maar bestaat ook uit begrip voor de noodzakelijke ingrepen. Het college zal dit begrip proberen te verkrijgen, en dit gaat verder dan alleen de betrokkenen uit het gebied.

    Wat betreft het overleg en de samenwerking met de bewoners bij de realisatie: Dit zegt het college toe. Maar het college meent dat dit RFP een noodzakelijke tussenschakel is (geweest) om het overleg met de betrokkene richting te geven. Zonder een dergelijk kader is er geen mogelijkheid om gevraagde inrichtingswensen te kunnen inbedden in een groter geheel. Het risico van postzegelplannen die elkaar tegenwerken is dan groot, om nog maar niet te spreken van de weinige stedenbouwkundige samenhang.

    Uit de commissiebespreking concludeert het college nogmaals dat een maximale inspanning in de richting van de betrokkenen gewenst is. Het college ziet mogelijkheden om een proces in te richten dat recht doet aan de wens om de positie van de betrokkenen volwaardig in te vullen en ruimte te geven (zie verder bij 5). Maar naar de opvatting van het college is er echter geen logica en geen noodzaak om al deze besprekingen afgerond te hebben voor een besluit van de raad over de inrichtingprincipes van het gebied.

  3. Het college is open geweest over de grondexploitatie. Zij heeft in de presentatie aangegeven dat er nog een gat te dichten is, maar in een overzicht van activiteiten ook laten blijken dat er kansen zijn. De brief van BNG/OPP geeft aan dat er optimaliseringmogelijkheden zijn en het college zegt toe ook over de inzet van eigen middelen een voorstel te doen.

    Het college proeft dat de raad begrip heeft voor het gegeven dat zonder raadsbesluit de daadwerkelijke subsidies niet binnenkomen.

    Uiteraard is het college wel gevoelig voor de opmerkingen dat er geen risico genomen moet worden. Het ziet in deze opmerkingen twee opdrachten. De ene betreft het verder zoeken naar het beperken van het tekort (niet alleen door subsidies, maar ook door het optimaliseren van de opbrengsten en door mogelijke besparingen). De andere opdracht houdt daarmee verband: niet eerder tot de invulling van een deelgebied overgaan dan nadat er voldoende middelen zijn.
Het college ziet de opmerkingen van de commissie als een vingerwijzing hoe met het RFP om te gaan en zal deze in het vervolgproces een plaats geven.
Dit gaat dan specifiek om:
de positie en inbreng van de betrokkenen bij de uitwerking van de deelgebieden;
het uitsluiten van financiële risico’s bij het ingaan van uitwerkingfases.


4 HET CDA-ALTERNATIEF
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Het RFP op basis van het duin(plus)model kan worden gezien als de logische uitkomst van een lang en intensief proces. Er is daarmee een inrichtingsprincipe en een kwaliteitsniveau gedefinieerd dat in fases wordt ingevuld.

Het is naar de mening van het college verstandig om open te staan voor alternatieven. Immers, het college is er zich van bewust dat er in dit RFP ook pijnlijke keuzes zitten en als die vermeden kunnen worden is dit te prevaleren.

In dat licht is het CDA-plan gewogen.

Het college heeft waardering voor de inspanningen van de CDA-fractie om een invulling van het gebied Middenboulevard te maken. Het CDA heeft gemeld dat haar alternatief niet dezelfde diepgang heeft als het RFP en eerder moet worden gezien als aanzet. Dit geeft zijn beperkingen bij de beoordeling. Desalniettemin is er wel een conclusie te trekken.

De beoordeling heeft plaatsgevonden op de aspecten algemeen, deelinvullingen, functies, bestemmingsplan, financiën, tijd, inzet en bestuurlijke aspecten. Het college heeft zich onder meer de vraag gesteld of met een dergelijke invulling een zelfde kwaliteitsimpuls te bereiken is. Dit zijn de belangrijkste algemene bevindingen.
Samenvattend is de conclusie van het college dat de aanzet van het CDA zich niet laat combineren met de resultaten die in het kader van het project Middenboulevard zijn bereikt. Er is sprake van een groot verschil dat zich niet laat overbruggen. Hierop te willen inzetten geeft allerlei consequenties die naar de mening van het college niet gewenst zijn.

Het CDA-alternatief is, in het verlengde van de commissiebespreking, wel een stuk dat het college (nogmaals) wijst op de wens om betrokkenen een kans te geven op inbreng bij uitwerkingen. Deze inkleuring wil het college dan ook in het vervolgproces van het RFP overnemen.

Het college houdt vast aan het RFP, waarmee een inrichtingsprincipe en een kwaliteitsniveau wordt vastgelegd. De invulling in de deelgebieden vindt plaats in overleg.

5 DE KEUZE VAN HET COLLEGE
[Index] [Top] [Vorige] [Volgende]

Daar waar het RFP het resultaat is van het zoeken naar het kwalitatief beste model, heeft de aanzet van het CDA de eigenschap dat het veel meer appelleert aan de gevoelens van betrokkenen uit het gebied. Ook wil de CDA-benadering een financieel gezien veilige koers varen en geen stappen te zetten die nog niet gedekt zijn.

Het college wenst, mede gelet op de verschillende opvattingen uit de commissie van 9 maart, deze aanknopingspunten op te pakken.

Daartoe stelt het college een keuze voor, die uitgaat van de uitgangspunten van het RFP, maar die concreet slechts een deel invult en de rest ter uitwerking laat.

Het is een benadering waarin het onderscheid wordt gemaakt in wat enerzijds aanvaarbaar en op korte termijn uitvoerbaar is en anderzijds wat nog niet aan de orde hoeft te komen, terwijl er wel een eindperspectief is waarbinnen elk der ontwikkelingen plaatsvindt.
De besluitvorming over het RFP is dan een besluitvorming over een eerste fase / een eerste uitvoeringspakket, met de zekerheid dat alles wat gedaan wordt meebouwt aan een totale vernieuwing.

Uitwerking:

Uit de grondexploitatie blijkt dat in de periode van nu tot en met 2008/9 er een pakket is samen te stellen dat binnen de grenzen van het financieel haalbare valt en dus uitvoerbaar is.
Dat pakket bestaat uit:
  • Watertorenplein,
  • Pool Palace,
  • Pool Badhuisplein (eerst het zuidgedeelte) en
  • de boulevard (deels).
Dit pakket is niet alleen financieel, maar ook inhoudelijk aantrekkelijk: het is een mix van het aanpakken van de polen, toevoeging van woningen, het scheppen van parkeerruimte en het aanpakken van de openbare ruimte. Er wordt in de breedte een zichtbare impuls aan de vernieuwing van de Middenboulevard gegeven, maar het pakket raakt nog niet direct de veel besproken woondelen. Er kan wel al desgewenst een aanvang worden gemaakt met het aanbieden van nieuwe woningen aan te herplaatsen bewoners van het gebied.

Toe te voegen aan dit pakket is het overige (centrale) deel van de pool Badhuisplein. Deze toevoeging maakt het pakket in tijd, geld en uitvoerbaarheid gecompliceerder, maar het college zal zich inzetten dit belangrijke deel aansluitend op te pakken.

Dit totaal is in ieder geval zeer kansrijk bij de subsidiegevers onder de vlag van het ISV en toerisme (de provincie) en sluit aan bij de intenties in het kader van de Kwaliteitsimpuls Badplaatsen, de subsidiebronnen die het meest nabij zijn. Bovendien is er in deze gebiedsdelen medewerking te verwachten (bezwaren zijn uiteraard nooit uit te sluiten) en is er sprake van veel gemeentelijk bezit.

Als het gaat om de financiering is in deze eerste (vier) gebieden sprake van een totaal aan grondkosten van circa € 20 tot 24 miljoen - afhankelijk van het deel van de boulevard dat wordt aangepakt -, met een opbrengst van circa € 17 miljoen. Dit betekent dat met een overzienbare eigen gemeentelijke bijdrage en een ISV subsidie deze delen sluitend zijn te maken.


Voor alle overige delen hecht het college aan de kwaliteitsuitgangspunten en het inrichtingsprincipe van het RFP. Deze gebieden worden in de loop der tijd uitgewerkt. Er is de komende jaren alle ruimte om daar met alle betrokkenen exacte invullingen aan te geven en financiering voor te vinden.

Een keuze als deze is zeer wel te vertalen in een bestemmingsplan. De wethouder heeft namens ons college toegezegd dat dit er op termijn van enige weken zal zijn.

Het college kiest voor een model met een eerste uit te voeren concreet pakket (de polen, Watertorenplein, de boulevard) op grond van het kwaliteitsniveau en het inrichtingsprincipe van het duin(plus)model en de vertaling die dit heeft gekregen in het RFP. De overige delen worden op grond van dezelfde uitgangspunten in overleg met de betrokkenen ingevuld en gestart zodra daar financiële zekerheid over is.

6 DE UITGANGSPUNTEN VAN HET RFP MIDDENBOULEVARD
[Index] [Top] [Vorige]

Het college wil voor de deelgebieden in overleg met de betrokkenen uit het gebied tot herinrichting komen. Zoals gesteld wordt daarbij vastgehouden aan het inrichtingsprincipe en kwaliteitsniveau die door middel van het duin(plus)model zijn vastgelegd in het RFP.

Het college hecht er aan de betrokkenen helder aan te geven wat zijn keuze inhoudt. Voor het eerste concrete uitvoeringspakket zal het college daartoe inrichtingsvoorstellen op grond van het RFP doen, zodat daarover de gesprekken kunnen worden gestart.

Voor de uitwerkingsgebieden wil het college zo ver als dat nu kan ook duidelijkheid geven.

De keuze voor een RFP op grond van het duin(plus) model betekent een keuze voor de volgende inrichtingprincipe en kwaliteitseisen.

Bij de uitwerkingen moeten deze invullingen overal herkenbaar worden. Uiteraard is er allerlei variatie mogelijk, waarbij juist de ligging, het volume en de hoogte van gebouwen nog open staan.

Tot zo ver dus de uitgangspunten. Belangrijk is om aan te geven wat naar de mening van het college onvermijdelijk is om de herinrichting te kunnen doen slagen. Het college wil hier zo helder mogelijk over zijn.

Watertorenplein
Onvermijdelijk voor realisatie van woningen, inrichting omgeving en parkeren: Slopen benzinestation.

Pool Palace en omgeving
Onvermijdelijk voor realisatie van functies, inrichting omgeving en parkeren: Slopen van de ombouw van gebouw Palace, zwembad, benzinestation, winkels en eethuizen op voorplein.

Daar sluit op aan, met name voor het parkeren en de openbare ruimte-impuls:
Het onvermijdelijk zijn van het slopen van de winkels aan de Passage en het Dolfirama bovengronds. Ook onvermijdelijk is een ingreep in /herbouw van de huidige garage van het Van Fenemaplein; winkels en bedrijven op begane grond van de flat dienen te worden verplaatst.
De keuze voor de herinrichting van het Van Fenemaplein met woningen is nog uit te werken, mits hier wordt voldaan aan criteria duin zichtbaar en parkeren uit het zicht.
Ook de herbouw van de oude Passage met woningen is nog uit te werken.

Onderdeel 3a (pool Badhuisplein, omgeving Strandhotel):
Onvermijdelijk voor realisatie, inrichting omgeving en parkeren: slopen
KNRM, ‘ombouw’ Strandhotel.
De KNRM krijgt hier een plaats terug.

Pool Badhuisplein (3b) en omgeving
Onvermijdelijk voor de realisatie van de functies, inrichting omgeving en parkeren: slopen van het Casino (tenzij er opties zijn om het gebouw “in te pakken”); woningen aan het Badhuisplein noordzijde en De Favaugeplein/ Burg. Engelbertsstraat zuidzijde (dit gaat tot en met het eerste blok).

Daar sluit op aan:
Met name voor de openbare ruimte-impuls (het duin, geen gesloten front aan de zeezijde) is onvermijdelijk het slopen van de supermarkt plus woningen zeezijde aan het De Favaugeplein. Het is niet in te zien hoe de structuur van de bebouwing aan de Burg. Engelbertsstraat in dit model te handhaven zijn, maar de mogelijkheden kunnen in een uitwerking nog worden beoordeeld.

Gebied Vuurboetstraat/Thorbeckestraat:
Gebied raakt de andere gebieden “omgeving Strandhotel” en Watertorenplein, maar kent niet de dwingende afhankelijkheidsrelatie in functies, parkeeropvang of bebouwingsstructuur, die bij de overige gebieden wel aanwezig is. Voor een deel (zeezijde) zijn er al aanzetten tot duinmodel aanwezig. Gebied is opdeelbaar in kleinere clusters. Mits wordt voldaan aan de criteria duin zichtbaar, parkeren uit zicht, zo veel mogelijk open structuur en beeldkwaliteitseisen, kan de structuur van de bestaande bebouwing in een uitwerking worden beoordeeld.